N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Oogopslag Kwennie Cheng visualiseert het nieuws.
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Een hoogoven, daar zou gedonder van komen. Op 7 september 1918 vulde een interview met het Velsense raadslid Frans Netscher de voorpagina van de IJmuider Courant. Hij sprak zich fel uit tegen de komst van een staalfabriek naar zijn gemeente. ‘Een hoogoven drukt zijn stempel op de ganse omtrek’, liet hij optekenen. ‘Het maakt alles zwart en kaal en de lucht onzuiver.’
Fast forward 106 jaar vooruit, en de voorpagina van de IJmuider Courant ziet er geregeld bijna hetzelfde uit. En dat is maar één van de talloze parallellen tussen heden en verleden die opduiken in Het Eeuwige Vuur. Honderd jaar staal aan de Noordzee, van Daan Dekker. Het boek is een geschiedenis van de controversiële, want erg vervuilende, staalfabriek die tegenwoordig Tata Steel heet.
Op dat onderwerp beten al meerdere academici, schrijvers en bedrijfshistorici zich stuk, maar leesbare teksten leverde dat nooit op. Dekker heeft als eerste een toegankelijke geschiedenis van de fabriek geschreven. Een onthullend boek, bovendien.
Dekker, die eerder een boek over de bouw van de Bijlmer schreef, komt in 2021 in IJmuiden te wonen. Vanaf zijn bureau kan hij de fabriek zien – elke ochtend en avond kijkt hij even naar ‘het vuur en de rook’ van de ‘industriële jungle aan zee’. Het is precies de periode dat de fabriek in opspraak raakt, door meerdere RIVM-rapporten die een link leggen tussen de uitstoot en gezondheidsklachten.
Dekker raakt gefascineerd door zijn uitzicht. Hij besluit zich op de geschiedenis van de fabriek te storten. Waarom landde er juist hier een staalfabriek, middenin de duinen? En hoe is de situatie zo gespannen geworden als nu?
Dekker gaat vlot door de lange geschiedenis van de fabriek, van de oprichting in 1918 door alle grote namen van het Nederlandse bedrijfsleven, tot in de slaapzalen van de Arosa Sun, het schip waar arbeidsmigranten uit Zuid-Europa in de jaren zeventig in sliepen. Hij kiest zorgvuldig hoofdpersonen uit wiens brieven of dagboekaantekeningen het verhaal verlevendigen – er zit duidelijk veel werk in zijn onderzoek.
Als Dolph Kessler, een van de oprichters van de fabriek, in 1918 door de Verenigde Staten reist om kennis over staalfabrieken op te doen, verblijft de lezer bijvoorbeeld met hem in staalstad Pittsburgh het ‘zwart uitgeslagen Fort Pitt Hotel’. In een brief naar huis schrijft hij: ‘[B]etreuren zal ik het niet als ik weer in reinere gewesten raak’.
Op zich leidt dit al tot een boeiend verhaal over de geschiedenis van een van ’s lands grootste fabrieken. Alles komt voorbij, van de moeizame verhouding tussen de directie met de Duitse bezetter tot vreselijke bedrijfsongevallen en de psychische problemen van Dolph Kessler. Een enkele keer werkt Dekker iets waar hij op hint niet helemaal goed uit: de reden waarom ingenieur Wenkebach bijvoorbeeld een fabriek wil oprichten blijft wel erg summier. Maar dit zijn uitzonderingen.
Het boek wint nog aan waarde door een tweede laag die Dekker er vrijwel impliciet in verwerkt. Hij focust op thema’s die vandaag de dag actueel zijn, zoals vervuiling, arbeidsmigratie en overheidssteun. Het gaat over de Spanjaarden en Italianen die het bedrijf hielpen opbouwen, maar te maken kregen met slechte huisvesting (waar kennen we dat van?). Of over minister Jan Terlouw, die in de jaren tachtig voor moeilijke staatssteunbeslissingen gesteld wordt – net als minister Sophie Hermans (VVD) nu, bij de vraag of Tata Steel steun moet krijgen voor vergroening.
Het boeiendst is dat Dekker met veel archiefwerk blootlegt dat de discussie over vervuiling niet iets is van de laatste paar jaar, hoewel dat vaak gedacht wordt. Hij besteedt bijvoorbeeld uitgebreid aandacht aan een plan uit de jaren zestig om een nieuwe grote fabriek te bouwen in de haven van Rotterdam. Omwonenden vrezen daar zwarte was en weten uiteindelijk het plan te dwarsbomen – een onbekende episode die totaal in de vergetelheid is geraakt.
De pijnlijke episodes die doen denken aan vandaag de dag stapelen zich op. Al bij de oprichting probeert de fabriek een uitzondering te krijgen van de Hinderwet, die overlast reguleert. Of neem grof stof, oftewel zichtbaar stof: veilig, zei de fabriek in de jaren negentig, want dat kan je niet inademen. In 2021 concludeerde het RIVM dat spelende kinderen dit mogelijk wel binnen kunnen krijgen, wat gevaar voor de gezondheid oplevert.
Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Geen wonder, dus, dat de fabriek ook al decennialang bezig is om de woede vanuit de omgeving in goede banen te leiden. In 1991 klaagden omwonenden al dat het concern maatregelen beloofde, maar dat die er niet kwamen. Na een veelbewogen bijeenkomst met vertegenwoordigers van de fabriek, keken die laatste wel tevreden terug: ‘In het verslag werd geconcludeerd dat ze de woede van de Wijk aan Zeeërs hadden weten te kanaliseren’, schrijft Dekker.
Dekker is uiteindelijk niet tegen Tata Steel. De situatie is wel degelijk verbeterd, de afgelopen decennia, schrijft hij, en hij besteedt ruim aandacht voor maatregelen die zijn genomen. Treffend is ook een anekdote over Oekraïense vluchtelingen die hij in huis neemt. Ze komen uit de staalstad Kryvyi Rih en vinden Tata Steel zo schoon.
Het Eeuwige Vuur is zo een genuanceerd boek over de complexe relatie tussen de maatschappij en een groot industriebedrijf. Die blijkt er vaak een van trekken en duwen, waarbij druk van buitenaf onontbeerlijk is voor verandering.
De gasten waren nog niet koud binnen in Boerderij van Dorst (NPO 3) of de tranen begonnen al weer te stromen. In de eerste aflevering van het nieuwe seizoen vertelt zangeres Sanne Hans (Miss Montreal) over de abortus die ze onderging in de periode van haar doorbraak. Toen ze haar debuutalbum opnam, had ze een abortusluier aan. Hoewel ze beslist geen kinderen wil, voelt ze zich toch nog altijd schuldig – alsof ze haar carrière boven haar baby stelde. Daarom moet ze van zichzelf altijd keihard werken.
Het blijft wonderlijk hoe de tv-camera als biechtstoel werkt. Terwijl de natie meekijkt, komen mensen met ontboezemingen die ze zelfs nooit aan hun beste vrienden hebben verteld. Waarschijnlijk heeft tv een dwingende werking: je moet wel leveren. Het ligt er ook aan wie de biechtvader is.
Boerderij van Dorst is gemaakt volgens een beproefd recept: sterren komen op bezoek en vertellen over hun leven – liefst over ziekte, scheiding, moeilijke jeugd en andere tegenslagen, en liefst geëmotioneerd. Dat het toch zo’n leuk programma is, komt door de bijzondere gastkracht Raven van Dorst. Diens losse en ontwapenende directe stijl maakt dat de gasten hen meteen alles toevertrouwen.
Van Dorst schakelt soepel van robuust grappend naar serieus en invoelend. Sanne Hans stottert, net als de andere gast, rapper Donnie. Zelfs daar maakt Van Dorst vrijelijk grappen over, die ontspannend werken: „Voor mensen die stotteren lullen jullie wel ontzettend veel.” Als Sanne Hans Für Elise op de piano speelt, zegt Van Dorst enthousiast: „Ik ken niet veel mensen die het intro van Gabber Piet kennen”. Ik weet overigens niet zeker of dat laatste een grap was.
Tegelijk was op RTL 4 Casa di Beau te zien, de grote, rijke broer van Boerderij Van Dorst. Presentator Beau van Erven Dorens en zijn gasten hoeven hun handen niet vies te maken aan varkensmest – ze zitten te luieren in een luxueus vakantieoord op Sardinië. Net als in voorganger Villa Felderhof (1996-2010) worden de interviews gelardeerd met toeristische beelden van de omgeving. Op de soundtrack geen fijne oude Chicago blues, zoals bij Van Dorst, maar zomerse Italiaanse hits.
Casa di Beau ademt la dolce vita in een lichtbeige broek en bruine blote voeten in loafers. Persoonlijk staat dat hedonistische geluier me een beetje tegen, maar dat zal mijn calvinistische inborst zijn. Misschien is het de kift: terwijl de Van Erven Dorentjes vroeger aan een zwembad in Toscane lagen, zaten wij in de regen op Camping Vogelenzang.
Los daarvan: de interviews gaan wel dieper dan in Boerderij van Dorst. Van Erven Dorens stelt zich neutraler op dan Van Dorst en creëert meer rust en ruimte voor de gesprekken. In de laatste aflevering had hij oud-staatssecretaris Gunay Uslu en tatoeëerder Henk Schiffmacher.
Die laatste is een eindeloze bron van smakelijke anekdotes over zijn kleurrijke leven. Zelfs na een recente driedelige docuserie over zijn ‘piratenleven’ heeft hij nog wel wat verhalen over. Ik viel middenin een verhaal over het slachthuis, waar de slagerszoon in de ogen van de koeien keek om het leven eruit te zien verdwijnen. De kleine Schiffmacher peuterde een oog eruit en gaf het op school aan een meisje dat hij leuk vond.
Schiffmachers verhalen dienen ook als schild – hij zal zich niet kwetsbaar tonen, zoals Donnie en Miss Montreal. Voor echte zelfbeschouwing heeft hij geen tijd. Hij vertelt dat hij ooit een klant kreeg die bij nader inzien zijn ex-vrouw bleek te zijn. Hij had haar niet herkend. „Mensen veranderen tegenwoordig heel veel.”
Ik heb me trouwens altijd afgevraagd of Raven van Dorst echt op die boerderij woont. Volgens vrouwenblad Linda is het meer een soort vakantiehuis. De buren, die een zorgboerderij hebben, doen het onderhoud als de hobbyboer er niet is.
Een wapenfabrikant waar werknemers zelf komen met een gedetailleerd plan om de productie radicaal om te gooien en goederen met maatschappelijk nut te gaan maken. Zoals nierdialyse-apparaten, windturbines, zonnecellen of hybride aandrijvingssystemen voor auto’s. We moeten ervoor terug naar de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Lucas Aerospace Corporation verkeerde in financiële problemen en had een reeks stevige reorganisaties achter de rug. De roep om nationalisatie van het bedrijf was er, maar de Britse overheid was armlastig. Maak zelf een plan, zei de socialistische minister voor Industrie tegen de vakbonden.
Die riepen de medewerkers op om mee te denken en werden overstroomd door honderden ideeën. De bonden brachten ze samen in een analyse, waarin ze gedetailleerd beschreven over welke menselijke en natuurlijke hulpbronnen Lucas kon beschikken en een stappenplan voorstelden om een nieuwe manier van werken door te voeren. De managers waren verrast, maar niet toe aan een overdracht van zeggenschap over het bedrijf aan werknemers. Na veel reorganisaties en een reeks overnames is Lucas tegenwoordig in handen van het Amerikaanse wapenconcern Raytheon.
Voor Grace Blakeley, auteur van Aasgierkapitalisme, bedrijfsmisdaden tegen de werkelijkheid, geldt dit initiatief als een voorbeeld hoe bedrijven kunnen worden omgevormd van nietsontziende winstmachines tot democratische organisaties die goederen met maatschappelijk nut produceren. Blakeley is een jonge Britse economisch commentator en criticus van het kapitalistische systeem. Dat is volgens haar vastgelopen en heeft van werknemers individualistische consumenten gemaakt die de vrijheid om hun leven zelf te bepalen, totaal hebben verloren.
Het voorbeeld van Lucas staat voor haar symbool voor het vastlopen in de jaren zeventig van het progressieve denken waarin protesterende (hippie-)intellectuelen en de arbeiders elkaar hadden gevonden. Westerse samenlevingen sloegen de neoliberale weg in, waarin markten vrij spel kregen, overheden zich terugtrokken, vakbonden opzij werden gedrukt en kapitaal sterker de overhand kreeg boven arbeid.
In Aasgierkapitalisme ontleedt Blakely genadeloos het neoliberale systeem dat sinds de jaren zeventig de westerse samenlevingen decennialang heeft gedomineerd. Ze ondergraaft de mythes die neoliberale denkers zelf hebben gecreëerd. Ze duikt diep in het werk van neoliberale denkers als Friedrich Hayek, maar ook in dat van economen als John Maynard Keynes en Joseph Schumpeter. Tevens komen denkers voorbij uit het socialisme, zoals Gramsci en Marx.
Op basis daarvan trekt ze conclusies die een andere kijk geven op de neoliberale theorieën die dominant zijn geweest in het politieke en economische denken van de afgelopen decennia. Zo ligt de definitie van kapitalisme voor haar niet in het bestaan van vrije markten, maar in de dominantie van kapitaal boven arbeid.
Neoliberalen schermen vaak ermee dat politiek en economie gescheiden domeinen zijn en moeten blijven. Maar Blakeley maakt overtuigend duidelijk hoe juist in de neoliberale periode bedrijven meer invloed kregen op overheden. Het fundamentele punt is volgens haar dat neoliberalen doen alsof er geen planning is van de economie door vrije markten hun gang te laten. Maar die planning is er juist wel, betoogt ze. En die ligt meer dan ooit bij grote bedrijven, die in staat zijn overheden in hun greep te krijgen. Dat leidt tot uitputting van de aarde, tot het remmen van de ontwikkeling van opkomende landen en uitholling van de democratie.
Ze beschrijft hoe grote bedrijven hun macht en invloed hebben vergroot in hun streven naar winstmaximalisatie en in veel markten een dominante positie als oligopolist of monopolist hebben kunnen afdwingen. Blakeley valt daarbij terug op het onderzoek van anderen naar bedrijven als Boeing dat in het streven naar kostenbesparing om de winst te verhogen de veiligheid van de vliegtuigen uit het oog verloor. Naar Exxon en de jarenlange ondermijning van klimaatbeleid. En naar Chevron dat via eindeloos procederen en inkapselen van rechters schadevergoedingen voor milieuvervuiling voorkwam.
In die analyse ligt de kracht van haar boek. Ze maakt begrijpelijk waarom veel mensen zich in de hedendaagse samenleving vervreemd en machteloos voelen en populistische politici daar gretig op inspelen. De afkeer van burgers richt zich daarbij op de overheid, niet op de bedrijven die volgens Blakeley de echte macht hebben. Daarmee schetst ze een wezenlijk groot gevaar voor de democratie.
In de laatste hoofdstukken probeert ze de richting aan te duiden die de samenleving zou moeten inslaan. Behalve met Lucas Aerospace komt ze met voorbeelden van burgerinitiatieven en coöperaties die in de afgelopen jaren in verschillende landen zijn ontstaan. Maar die zijn allemaal kleinschalig. Hoe vanuit dat vertrekpunt de wereld hervormd moet worden, maakt ze niet duidelijk. Het zijn de zwakste hoofdstukken van het boek.
Blakeley verwerpt daarbij te snel dat hervormingen binnen het kapitalisme zelf mogelijk zouden kunnen zijn. Ook gaat ze eraan voorbij dat onder het kapitalisme van de afgelopen decennia de welvaart is toegenomen in veel landen en het percentage mensen dat leeft onder de armoedegrens wereldwijd is afgenomen. Groei en vooruitgang zijn niet louter en alleen ten goede gekomen aan de vermogenden en de grote bedrijven. Ze wuift als het onmogelijkheid weg dat er bedrijven en kapitaalverschaffers zijn die andere wegen in willen slaan. Hervormingen zijn onvermijdelijk.
De socialistische oplossingen van Blakely mogen misschien niet aanspreken, haar analyse geeft stof tot nadenken voor iedereen.