De Raad voor Cultuur heeft het er niet bij laten zitten. Toenmalig staatssecretaris Gunay Uslu (D66) had vlak na haar aantreden aan de Raad gevraagd om het hele stelsel van cultuursubsidies eens grondig door te lichten en op de schop te nemen. De inzet van vele focusgroepen, panelgesprekken met zo’n 400 betrokkenen en een doorlooptijd van drie jaar, maakten de verwachtingen hooggespannen.
Het advies, dat twee weken geleden met veel egards en elan werd gepresenteerd, viel nogal tegen. Het geeft geen antwoord op problemen als een sterk afnemend publiek en financieel draagvlak voor de gesubsidieerde kunst en een toenemende bureaucratie en technocratisering van het beleid. Toch zitten er in het advies een aantal behartigenswaardige observaties en ideeën.
Zo onderkent de Raad dat veel opener naar het begrip kunst gekeken moet worden, en niet volgens de vaste hokjes toneel, dans, gecomponeerde muziek, professioneel, etc. Veel kunst wordt gemaakt dwars door die schotten heen en in een vloeiende lijn van autodidact en opgeleiden. Vasthouden aan verouderde indelingen is een dead-end-street. De Raad wil een grotere verscheidenheid en nieuwe manieren om subsidie-aanvragen te beoordelen, weg van de ons-kent-ons systematiek. De Raad wil een heldere taakverdeling tussen Rijk, provincie en gemeente en wil die taakverdeling ook wettelijk vastleggen. Dat zijn allemaal nuttige voorstellen, die overigens in het lijvige advies nog amper zijn uitgewerkt.
Vraag en aanbod in de regio
De Raad ziet als grootste probleem in het huidig cultuurbeleid dat de kunst de provincie in mindere mate bereikt en dat subsidie in de Randstad blijft ‘hangen’. Er zijn dan onvoldoende mogelijkheden tot talentontwikkeling in de provincie. Uit die opinie van de Raad komen een aantal adviezen voort. De Raad wil de vijf fondsen, die nu namens het Rijk de subsidies verdelen, samenvoegen. Per provincie zou dan een loket moeten worden opgericht dat lokale kennis heeft. Daar is ogenschijnlijk weinig tegen, ware het niet dat ervaringen leren dat een dergelijke reorganisatie leidt tot extra bureaucratie en versplintering – en dat is wel het laatste waar de sector op zit te wachten.
De door de Raad voorgestelde manoeuvre is ook in het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd. Ook daar is er na een reorganisatie een landelijk fonds (Arts Council) en regionale afdelingen. De Arts Council reorganisatie heeft geleid tot een toenemende bureaucratisering en bureaucratie wordt algemeen – ook door de Raad zelf – gezien als één van de grootste problemen die verstikkend werkt voor de culturele en creatieve sector.
Maar vooral lijkt de Raad over het hoofd te zien dat Nederland – veel meer dan andere landen – al een zeer goede en gespreide regionale culturele infrastructuur heeft. Neem Arnhem, een stad van amper 150.000 inwoners. Het heeft: een concertzaal en schouwburg, een groot theatergezelschap en dansgezelschap, een orkest, een kunstvakopleiding met vrijwel alle kunstdisciplines, een goed museum en dan nog gezelschappen die tijdens hun tournee Arnhem aan doen. En zo zijn er ook vele andere steden die qua aanbod van kunst goed bediend worden. Nederland kent buiten de Randstad op het gebied van bijvoorbeeld podiumkunsten zes grote gesubsidieerde theatergezelschappen, zes orkesten, twee opera’s, dertig muziekensembles, kleinere theater-en dansgezelschappen, jeugdtheater en muziektheatergezelschappen. Heel veel en allemaal buiten de Randstad.
Vergrijsd publiek
Wat de Raad dan ook niet openlijk durft te erkennen is dat het probleem van de ‘achterstelling’ van de provincie niet zozeer een kwestie van een gebrek aan aanbod, en daarbijhorende subsidie is, maar van gebrek aan vraag: er is in de regio aantoonbaar veel minder publiek en het bestaande publiek vergrijst. De ‘witte golf’ die in alle theaters, concertzalen en musea in het land te zien is. Dat steden als Tilburg, Apeldoorn en Breda goede schouwburgen hebben, wil niet automatisch zeggen dat er ook veel publiek komt. De vraag is eveneens of het aanbod aan de voorkeuren van dat publiek voldoet en zeker het jongere publiek. Wel is het zo dat 40 procent van de Nederlanders ten minste een keer per week zelf actief aan cultuur deelneemt.
Op zaken als de vraagbevordering, talentontwikkeling, amateurkunst en populaire cultuur is één cultuurfonds in het bijzonder gericht, het Fonds Cultuurparticipatie in Utrecht, inmiddels een van de grootste Rijkscultuurfondsen met een budget van zo’n 50 miljoen euro per jaar. Daar worden ook nieuwe kunstvormen mee ondersteund zoals popmuziek, hiphop en spoken word. Onbegrijpelijk dat de Raad zich niet meer op versterking van dat fonds richt.
Steun het nieuwe en snijd in het oude
En daarmee komen we op misschien wel de grootste zwakte in het advies van de Raad: de financiering van de voorgestelde wijzigingen. Het nieuwe beleid en de nieuwe organisatie moeten volgens de Raad met extra, additioneel geld gefinancierd worden, in totaal vraagt de Raad daarvoor 200 miljoen euro extra. Het maatschappelijk en politiek draagvlak voor de nu gesubsidieerde kunst is sterk tanende. Enkele politieke partijen pleiten zelfs voor het helemaal afschaffen van de ‘onzinnige’ kunstsubsidies (PVV). Dit kan de Raad voor Cultuur onmogelijk ontgaan zijn. De kans in dat verband dat er extra geld bijkomt is miniem. Dan moet er door de Raad voor Cultuur gekozen worden, immers beleid is kiezen wat je meer maar ook wat je dientengevolge minder doet. Dus als de Raad, bij gelijkblijvend budget, niet durft te kiezen voor het subsidiëren van de nieuwe en populaire cultuur, zonder te snijden in het bestaande, dan is zo’n advies geen knip voor de neus waard.