Opinie | Stigmatiseren van minderheden schaadt de hele samenleving

De Rotterdamse hoogleraar Peter Scholten hield vorige maand in NRC een overtuigend pleidooi om de term ‘integratie’ niet als het spreekwoordelijke kind met het badwater weg te gooien. Hij wees er terecht op dat integratie, opgevat als een proces dat sociale cohesie bevordert, voor iedereen geldt en het zeer de vraag is of het klassieke, en inmiddels grotendeels ontmantelde, ‘integratiebeleid’, gericht op nieuwkomers en hun kinderen, daar wel zo’n grote rol bij heeft gespeeld.

Hij sluit daarmee impliciet aan bij het nuttige onderscheid dat de Amerikaanse socioloog Richard Alba maakt tussen integratie als proces en integratie als programma. Het eerste betekent de manier waarop mensen onderdeel worden van de samenleving door het leren van een gemeenschappelijke taal, wetten, regels, omgangsvormen en normen. Een proces waarin kerninstituties als het onderwijs, de arbeidsmarkt en publieke voorzieningen, de politiek en deels ook kerken en verenigingen een centrale rol vervullen.

Tweezijdig proces

In die zin geldt integratie voor iedereen, zoals de gezaghebbende Duitse socioloog Michael Bommes (1954-2010) in zijn werk benadrukt. Zowel voor gevestigden als nieuwkomers, met als verschil dat immigranten (in tegenstelling tot hun kinderen) die socialisatie voor een deel elders hebben ondergaan. De enorme oogst aan migratiegeschiedenissen van de afgelopen eeuw leert dat hoe groot die (culturele) verschillen soms ook zijn, migranten en hun nakomelingen zich de nieuwe samenleving veel sneller eigen maken dan we vaak denken. Maar ook dat het een tweezijdig proces is dat ook het land van bestemming niet onberoerd laat.

Een andere les is, dat hoe snel mensen integreren voor een belangrijk deel afhangt van de mate waarin samenlevingen mensen toegang bieden tot die kerninstituties. En opnieuw, die mate van ‘open access’ raakt iedereen en soms gevestigden nog sterker dan voor nieuwkomers. Zo werden in Nederland hier geboren en getogen Joden eeuwenlang uitgesloten van bijna alle gilden en de politiek, net als kastelozen (Dalit) in India, of Afro-Amerikanen in de Verenigde Staten. In welke mate immigranten met dergelijke uitsluiting te maken hebben, verschilt enorm. Denk aan arbeidsmigranten uit Bangladesh en India in de Golfstaten die slechts toegang hebben tot de onderkant van de arbeidsmarkt en verder totaal gesegregeerd worden.


Lees ook

Zeker na Ajax-Maccabi voelen inwoners van Amsterdam Nieuw-West zich achtervolgd door het debat over integratie: ‘Wij hebben het weer gedaan’

Tramhalte Plein ’40-’45 in het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West,  waar op 11 november rellen uitbraken.

Kortom, hoe dieper en breder die uitsluiting, des te beperkter de mogelijkheid tot integratie op allerlei vlakken. Dat brengt ons op integratie als programma. Ofwel hoe gezaghebbende stemmen in het land van aankomst (politici, media en bestuurders) denken over de mate en aard van de aanpassing die zowel gevestigden als nieuwkomers zouden moeten ondergaan. Dat kan extreme vormen aannemen, zoals we bij het radicale Chinese beleid jegens Oeigoeren.

Maar ook liberaal-democratische natiestaten vertonen dwangmatige reacties. Zo werden Nederlandse emigranten in Nieuw-Zeeland en Australië na de oorlog regelmatig bestraffend toegesproken als ze op straat onderling Nederlands praatten, en organiseerden de VS in de jaren twintig van de vorige eeuw een in hoge mate normatief amerikaniseringsprogramma voor Zuid- en Oost-Europese immigranten. In beide gevallen ging men ervan uit dat zonder dwang de nieuwkomers in hun eigen etnische bubbel zouden blijven en een vreemd (en soms gevaarlijk) element in de samenleving zouden blijven.

Stigmatering heeft in Nederland geleid tot systematische en institutionele discriminatie

Die reactie zien we ook in de huidige integratie-discussie, die zich volledig toespitst op het programmatische aspect. Net als Joodse Nederlanders tot ver in de 19de eeuw en Italianen in de eerste helft van de 20ste eeuw in de VS, meenden veel bestuurders, politici en hun achterban dat integratie als proces bijzonder moeizaam verliep of zelfs onmogelijk was. Of dat het ongewenst was omdat de groep in kwestie principieel als inferieur en onveranderlijk werd beschouwd. Het meest radicale voorbeeld zijn (qua proces volledig geïntegreerde) Joodse Duitsers onder de nazi’s, maar ook de wens van politici als Geert Wilders (PVV) om ook de derde generatie (moslim-) immigranten statistisch zichtbaar te maken door hen eveneens het etiket ‘allochtoon’ op te plakken past in deze variant.

Discriminatie

En dat laat zien dat de programmatische kant van integratie ook het proces kan beïnvloeden. In het meest extreme geval door de groep in kwestie uit te moorden (Joodse Europeanen, Armeniërs in Turkije), maar ook het voortdurend stigmatiseren van groepen door de degenen die daartoe worden geacht te behoren over een kam te scheren als ‘onaangepaste’ of ‘ongeïntegreerde’ moslims, ‘Marokkanen’ of ‘niet-westerse’ migranten heeft belangrijke consequenties voor het proces van integratie. Zo heeft het in Nederland geleid tot systematische en institutionele discriminatie op de arbeidsmarkt en ongelijke behandeling door de overheid, zoals we in de alweer weggezakte Toeslagenaffaire hebben gezien.

Deze culturalistische en soms ronduit racistische stigmatisering beperkt het ‘open access’ karakter van de samenleving. Zij schaadt niet alleen de nieuwkomers en hun nakomelingen, maar de samenleving als geheel. En dat is een inzicht dat bij veel Nederlandse politici, van rechts tot links, steeds verder uit zicht lijkt te raken.