Hef het verbod op het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek op, zo bepleitten twee Tweede Kamerleden, Harry Bevers (VVD) en Jan Paternotte (D66), recent in een interview in NRC. Zij zijn de indieners van een initiatiefwetsvoorstel dat een einde moet maken aan de huidige situatie waarin de Embryowet alleen ruimte laat voor onderzoek met zogeheten ‘restembryo’s’: embryo’s die overblijven en gedoneerd worden na in vitro fertilisatie (ivf). Met restembryo’s is namelijk veel minder onderzoek mogelijk dan met embryo’s die speciaal voor onderzoek worden gemaakt.
Het is niet de eerste keer dat er wordt gepleit voor een versoepeling van de Embryowet. In de afgelopen decennia zijn meermaals aanbevelingen gedaan voor stappen in deze richting. Toch bleef het ‘tijdelijke’ verbod gehandhaafd. Wat ons betreft valt dit niet te rechtvaardigen.
Al sinds 2002 is dit verbod om embryo’s te creëren voor onderzoeksdoeleinden opgenomen in de Embryowet. In deze wet wordt een afweging gemaakt tussen verschillende belangen die gewicht in de schaal leggen bij handelingen met embryo’s: enerzijds de bescherming van beginnend menselijk leven en anderzijds het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek en het welzijn van onvruchtbare paren.
Toentertijd werd de stap van het toelaten van wetenschappelijk onderzoek met restembryo’s naar onderzoek met speciaal tot stand gebrachte embryo’s nog te groot geacht. Snelle wetenschappelijke ontwikkelingen en een veranderend maatschappelijk draagvlak zouden echter tot een andere uitkomst van deze belangenafweging kunnen leiden. Om die reden werd ruimte gelaten voor herziening: het verbod kreeg een tijdelijk karakter.
Dit was de aanloop naar een terugkerend debat over het kweekverbod, en hoe daarmee door de wetgever moet worden omgegaan. In evaluatieonderzoek naar het functioneren van de wet – met name de meest recente evaluatie uit 2021 – kreeg de aanbeveling om het kweekverbod voor wetenschappelijk onderzoek (onder voorwaarden) op te heffen een prominente plaats. Het toenmalige kabinet kon hier echter vanwege coalitieafspraken geen gevolg aan geven.
Via het initiatiefwetsvoorstel wordt de discussie nu weer in de politieke arena gebracht. Dit is wat ons betreft niet louter een herhaling van zetten; recente ontwikkelingen zetten het pleidooi voor opheffing van het verbod nog meer kracht bij.
De middenweg gekozen
Laten we eerst even teruggaan naar de vraag waarom het hier in essentie draait: hoeveel beschermwaardigheid moet aan beginnend menselijk leven worden toegekend?
Meningen hierover lopen nog altijd sterk uiteen. Aan het ene uiterste van het spectrum bevindt zich de opvatting dat prille embryo’s even beschermwaardig zijn als mensen. Pleitbezorgers van deze visie benadrukken dat de menselijke ontwikkeling een continuüm is waarin geen (moreel) relevante kantelpunten te onderscheiden zijn.
Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de visie dat prille embryo’s niet meer beschermwaardig zijn dan elk ander menselijk materiaal, zoals een lichaamscel. Aanhangers van deze zienswijze benadrukken dat er wel degelijk relevante kantelpunten bestaan tussen wat het embryo aan het prille begin van de ontwikkeling is en wat het later zou kunnen worden.
Onder de huidige Embryowet moeten Nederlandse wetenschappers het hebben van buitenlandse data
De stillere maar ruime meerderheid bevindt zich tussen deze twee uiterste standpunten. Zo is de lang bestaande consensus in de ethische literatuur dat embryo’s in vroege ontwikkelingsstadia niet de moreel relevante eigenschappen – en daarmee de absolute beschermwaardigheid of, specifieker, de morele status – van geboren mensen kunnen bezitten. Denk bijvoorbeeld aan weefsels die een bepaalde mate van bewustzijn of vermogen om pijn te ervaren mogelijk maken, die pas in foetale ontwikkelingsstadia (vanaf negen weken na de bevruchting) aangelegd kunnen worden.
De morele status van embryo’s wordt dus verondersteld progressief toe te nemen naarmate het embryo zich ontwikkelt en moreel relevante stadia bereikt. Tegelijkertijd is de veronderstelling bij vroege embryo’s wel dat ze een ontwikkelingsvermogen bezitten dat andere menselijke cellen ontberen: alleen embryo’s kunnen immers uitgroeien tot mensen. Dat vermogen wordt als gewichtig genoeg beschouwd om vroege embryo’s alsnog een zekere mate van morele status toe te kennen en hun instrumenteel gebruik alleen onder (strikte) voorwaarden toe te staan.
Deze middenweg is ook gekozen door de wetgever in de Embryowet: enerzijds worden ze niet als absoluut beschermwaardig beschouwd, anderzijds gelden voor onderzoek met embryo’s dat is toegelaten onder de wet strenge voorwaarden, waaronder de eis van medisch-ethische toetsing door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek.
De morele overwegingen
Dat de Embryowet het kweken van embryo’s voor het tot stand brengen van een zwangerschap wel toestaat en voor onderzoek niet, heeft echter niet te maken met de morele status van embryo’s. De morele overwegingen die hier een rol kunnen spelen zijn namelijk anders van aard: het gaat dan niet om de belangen van embryo’s zelf, maar om de belangen van anderen dan het embryo. Denk bijvoorbeeld aan directe betrokkenen, waaronder wensouders met fertiliteitsproblemen en kinderen geboren via kunstmatige voortplantingstechnieken, maar ook aan de maatschappij als geheel, zoals ook benadrukt door het Rathenau Instituut in reactie op het recente interview met Bevers en Paternotte.
Wij vinden dat deze belangen kunnen opwegen tegen de morele status van embryo’s en dat het speciaal kweken voor onderzoeksdoeleinden onder bepaalde voorwaarden zou moeten mogen. Om bestaande voortplantingstechnieken zoals ivf te kunnen verbeteren, maar ook om de veiligheid en effectiviteit van nieuwe technieken te kunnen garanderen, is medisch-wetenschappelijk onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s onmisbaar. Voor de uitvoering van dergelijk onderzoek is het gebruik van restembryo’s namelijk onvoldoende toereikend: de dan al 3- tot 5-dagen oude embryo’s zijn vaak van lagere kwaliteit en de te bestuderen ontwikkelingsstadia al voorbij.
Mede hierdoor proberen steeds meer wetenschappers, ook Nederlandse, modellen te ontwikkelen die als alternatief kunnen dienen voor het gebruik van embryo’s in onderzoek. De manier waarop deze zogeheten ‘embryo-modellen’ of ‘embryoachtige structuren’ tot stand gebracht worden, kan bepaalde voordelen bieden ten opzichte van traditioneel embryo-onderzoek. Zo worden deze modellen niet uit gedoneerde ei- en zaadcellen gemaakt, waardoor schaarse en belastende eiceldonatieprocedures vermeden kunnen worden, maar uit gedoneerde pluripotente stamcellen. Deze stamcellen kunnen ook nog eens dusdanig bewerkt worden dat wetenschappers daarmee de complexiteit van het model beter kunnen toespitsen op concrete onderzoeksvragen. Diezelfde bewerkingstechniek wordt ook verkend voor geslachtscellen: wetenschappers doen onderzoek naar de mogelijkheid om lichaamscellen om te vormen tot ei- en zaadcellen. Dat laatste kan op lange termijn de noodzaak van het speciaal kweken van embryo’s voor onderzoek verminderen.
Opnieuw agenderen
Op de korte termijn roept dat juist nieuwe vragen op die de noodzaak van het opheffen van het kweekverbod verder lijken te onderstrepen. De wetenschappelijke validiteit van embryo- en geslachtscel-modellen moet namelijk worden vastgelegd door vergelijkend onderzoek met gedoneerde embryo’s en geslachtscellen. Onder de huidige Embryowet moeten Nederlandse wetenschappers het daarvoor hebben van buitenlandse data, die mogelijk niet voldoen aan de normen en waarden die Nederland nastreeft.
Dat bemoeilijkt niet alleen wetenschappelijke transparantie en integriteit, maar lijkt ook moeilijk te stroken met de wens van het vorige kabinet om in te willen zetten op het ontwikkelen van alternatieven voor embryo-onderzoek en Nederlandse wetenschappers een leidende rol te willen laten spelen in een internationaal wetenschappelijk veld.
Het initiatiefwetsvoorstel van Bevers en Paternotte biedt een waardevolle aanleiding om opnieuw de zin en onzin van het kweekverbod te agenderen. Onzes inziens zijn er geen nieuwe argumenten die de handhaving van het verbod zouden rechtvaardigen, terwijl er wel nieuwe ontwikkelingen zijn die vragen om opheffing van het verbod.
Lees ook
Wat levert het de wetenschap op als het mogelijk wordt om embryo’s te kweken? Een initiatiefwet is in de maak
