De Nederlandse columnistiek is maar een saaie boel geworden, betoogde Christiaan Weijts afgelopen zaterdag in NRC. Inderdaad, dacht ik enthousiast, de meeste columnisten zijn vreselijk voorspelbaar. Zodra het nieuws van de week bekend is, kun je al voorspellen wat ze ongeveer gaan schrijven – voor zover je dat nieuws überhaupt nodig hebt.
In de Volkskrant zegt Sander Schimmelpenninck wekelijks dat het aan radicaal-rechts ligt, en dat iedereen die dat niet toegeeft, zichzelf van de domme houdt. Elma Drayer ziet het juist andersom: het ligt aan woke – die verstikkende ideologie van progressief-links. Aylin Bilic zegt in NRC iets vergelijkbaars. Max Pam vraagt zich af wat W.F. Hermans er allemaal van zou hebben gevonden. (Antwoord: iets wat Pam ook vindt.) Enzovoorts, enzovoorts.
Toch gaat er iets mis in Weijts’ betoog. Hij blijft steken in heimwee. Hij schrijft dat hij met „plaatsvervangende nostalgie” terugkijkt op de jaren zeventig, tachtig en negentig, waarin de column „kon uitgroeien tot een volwaardig literair genre” (plaatsvervangend, omdat hij zelf pas begon te schrijven in de jaren nul). Weijts verlangt naar de „speelse” en „ongeremde vrijmoedigheid” van die decennia. Als voorbeeld voert hij Hugo Brandt Corstius op, die experimenteerde met pseudoniemen, scheldpartijen en persoonlijke verdachtmakingen.
Allereerst vraag ik mij af of Weijts wel genoeg op het internet zit. Waar hij naar terugverlangt, speelt zich daar iedere dag af.
Zorgeloosheid voorbij
Maar bovendien: nostalgie mag verrukkelijk zijn, het is ook verraderlijk, en Weijts lijkt geen enkele moeite te doen om zich daartegen te verweren. Die nostalgische verraderlijkheid zit hem in dit geval in het politieke klimaat. Zeker de jaren negentig waren relatief zorgeloos, vrijwel iedereen ging ervan uit dat de hele wereld wel zo’n beetje richting de liberale democratie bewoog. Politiek ging vanzelf, columnisten hoefden alleen nog de slingers op te hangen. Dus ja, dan noemde je iemand een keer een antisemiet, of je speelde advocaat van de duivel; spannend, die keurige krantenlezers eens flink in de war brengen, met hun vastgeroeste ideeën over goed en fout.
Laat ik de deur zelf intrappen: dat politieke klimaat is nu wel anders. Ons kabinet speelt met de gedachte om paspoorten van Nederlanders af te pakken, Trump gaat de vrije wereld leiden en ondertussen bedreigt CO2 de leefbaarheid van de planeet.
In dit klimaat vallen voor de columnist meerdere methoden af. Althans, voor de columnist met smaak, en als ik Weijts goed begrijp is het hem daarom te doen: smaak. Wie nu nog advocaat van de duivel speelt – is het niet juist spannend om paspoorten af te pakken? – krijgt de kans niet om te ‘spelen’, omdat zijn verdediging door de radicaalste lezers zal worden misbruikt. Iemand bij wijze van experiment een antisemiet noemen, heeft ook weinig zin, want dat doet Wilders al de hele dag. Van pseudoniemen worden we gek, op sociale media.
Dit ontslaat columnisten natuurlijk niet van de plicht om zelf na te denken. Om gelaagdheid in hun noodkreten aan te brengen. Om ook eens het eigen kamp van stevige kritiek te voorzien. Maar het zou gek zijn om al die oordelen over dit politieke klimaat, hoe voorspelbaar ook, dan maar als irrelevant te beschouwen. Omdat iedereen heus wel weet dat radicaal-rechts gevaarlijk is, of dat Trump geen gewone president zal zijn. In tijden zoals de onze is het óók aan columnisten om dit soort clichés, deze preken vanaf de kansel, zoals Weijts ze noemt, in originele vormen te gieten. Zodat de lezer zich ineens realiseert dat de jaren negentig voorgoed voorbij zijn.
Lees ook
Christiaan Weijts: De column is nu een hapklare preek vanaf de kansel