De uitspraak van het gerechtshof in Den Haag in de zaak Shell tegen Milieudefensie is afgeschilderd als een nederlaag voor Milieudefensie en een opluchting voor Shell . Het gerechtshof schrapte de verplichting die de rechtbank had opgelegd om emissies met een bepaald percentage te reduceren. Zowel de 45 procent reductie, als de lagere reductiepercentages waar Milieudefensie als alternatief om had verzocht werden afgewezen.
Echter, na te hebben geconcludeerd dat het wetgevingskader onvolledig is, bepaalde de rechtbank vijf principes die de wetgever aansporen om de materie uitgebreider te reguleren. Deze principes zullen ook nieuwe rechtszaken tegen uitstoot van CO2 vergemakkelijken.
Ten eerste maakte het gerechtshof duidelijk dat Shell en andere bedrijven die op vergelijkbare wijze bijdragen aan de opwarming van het klimaat hun eigen verantwoordelijkheden hebben onder het Akkoord van Parijs. Het gerechtshof vat deze verantwoordelijkheden en de uitvoering van mensenrechten samen in de maatschappelijke zorgvuldigheidsverplichting om CO2-uitstoot te beperken. Deze wordt ingevuld door zogeheten soft law-instrumenten voor bedrijven die een zekere regulerende werking hebben, zoals de UN-Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Derde partijen
Ten tweede stelt het gerechtshof vast dat de klimaatverplichting de wereldwijde ‘scope 3 emissies’ omvat. Dit zijn de emissies die door derden partijen worden veroorzaakt bij hun consumptie van de producten van Shell. Deze emissies vormen 95 procent van de totale emissies van Shell. Volgens het gerechtshof zijn dominante bedrijven waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de upstream-emissies van leveranciers in hun waardeketen.
Op dit belangrijke punt bevestigt het gerechtshof het eerste vonnis en dit zal aandacht vragen van andere bedrijven. Deze redenering is in lijn met de uitspraak van Hooggerechtshof van het Verenigd Koninkrijk in de zaak-Finch, die bepaalde dat broeikasgassen bij eindgebruik moeten worden meegenomen bij verlenen van boorvergunningen. Ook ondersteunt de redenering toekomstige rechtszaken tegen greenwashing in de vorm van ‘koolstofneutraliteitsclaims’ van grote vervuilers die alleen verwijzen naar scope 1 (productie) en scope 2 (energie) emissies.
De uitspraak bevestigt dat het legitiem is voor de rechter om de algemene zorgplicht toe te passen als regelgeving onvoldoende is
Ten derde verwierp de uitspraak van het gerechtshof enkel het idee van een absolute reductieverplichting voor Shell, maar het suggereert wel dat bedrijven verschillende, meer specifieke verplichtingen kunnen hebben met betrekking tot hun impact op het klimaat. Het gerechtshof is vrij expliciet dat de eis om de productie te verminderen mogelijk had kunnen leiden tot een meer concrete verplichting, alleen heeft Milieudefensie dit punt niet naar voren gebracht. Onder andere een effectiviteitsargument bracht het gerechtshof ertoe om een absolute reductieverplichting af te wijzen, omdat veel van de scope 3 uitstoot gemakkelijk zou kunnen worden overgenomen door andere marktpartijen. Echter, het gerechtshof vond ditzelfde argument niet van toepassing op de eigen productieactiviteiten van Shell, die bijdragen aan grofweg 30 procent van haar scope 3 emissies. Dit lijkt nieuwe mogelijkheden te bieden voor toekomstige rechtszaken.
Lees ook
Opluchting bij Shell en ontgoocheling bij Milieudefensie nadat hof reductieplicht van tafel veegt
Het gerechtshof gaat daarnaast uitgebreid in op het carbon lock-in effect als gevolg van de lange terugverdientijd van Shells investeringen in nieuwe olie- en gasvelden. De betreffende passage toont de zorgen van het gerechtshof over mogelijke toekomstige arbitrage van investeerders in fossiele brandstoffen van nu. Dit is en blijft een ernstige zorg, gezien het feit dat Nederland herhaaldelijk door de fossiele brandstofindustrie is aangeklaagd voor het stellen van grenzen aan hun activiteiten, meest recentelijk met betrekking tot de Groningse gaswinning. Dit deel van de uitspraak van het gerechtshof zal waarschijnlijk worden opgemerkt door de Duitse en Engelse rechtbanken die zich momenteel bezighouden met rechtszaken tegen investeringen en vergunningen voor nieuwe exploratieprojecten voor fossiele brandstoffen.
Wel het domein van de rechter
Tot slot verwerpt het gerechtshof expliciet en principieel het argument van Shell dat „beslissingen over het reduceren van CO2-uitstoot tot het domein van de wetgever [behoren] en niet tot het domein van de civiele rechter”. Op dit punt is in veel nieuwsberichten over deze uitspraak ten onrechte anders bericht. De uitspraak bevestigt dat het legitiem en passend is voor de civiele rechter om de algemene zorgplicht te interpreteren en toe te passen als regelgeving onvoldoende is om de grondrechten van anderen te beschermen.
Dit is volledig in lijn met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak aangespannen door de zogeheten KlimaSeniorinnen, een groep van tweeduizend oudere Zwitserse vrouwen, in april van dit jaar, waarin het Hof benadrukte dat alle drie de takken van de overheid, inclusief de rechterlijke macht, een rol hebben bij het ontwikkelen van klimaatbeleid. En, wat belangrijk is, in principe zou dit ook kunnen inhouden dat er een specifiek reductiepercentage wordt opgelegd.
Samengevat biedt het vonnis geen moment van opluchting voor Shell. Integendeel: het suggereert dat bedrijven meervoudige verplichtingen hebben om klimaatactie te ondernemen en het bevestigt de wettelijke aansprakelijkheid voor degenen die deze verplichtingen niet nakomen.