De Europese Unie onderhandelt over een wet voor kunstmatige intelligentie. Woensdag 6 december is officieel de laatst geplande onderhandeling over deze zogeheten AI-verordening. Die wordt al steeds ingehaald door nieuwe ontwikkelingen in die technologie, en nu lijkt het er ook op dat de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad er niet uit gaan komen. Omdat deze onderhandelingspartners nogal van mening verschillen over wat nu belangrijk is.
Hoe staat Nederland in dit alles? Nederland ziet zichzelf nog altijd als hoeder van mensenrechten en wil maar wat graag vooroplopen in de race van technologische innovatie. Dat is bijna net zo lachwekkend als treurig, want de realiteit is dat Nederland een andere race heeft gewonnen: het genereren van slechte voorbeelden van AI-gebruik. Als er in Europa wordt gezocht naar voorbeelden waarmee de risico’s van AI zichtbaar worden, wordt er steevast naar Nederland gekeken. Zo mag DUO, de uitvoerder van de studielening, een fraudeopsporingsalgoritme niet meer gebruiken, omdat het er ernstig op lijkt dat dat discrimineert. Daarnaast hebben verschillende gemeenten fraudeopsporingsalgoritmen ingezet die discrimineren. Bovendien zette het ministerie van Buitenlandse Zaken een algoritme racistisch in bij visumaanvragen, ondanks waarschuwingen van de functionaris gegevensbescherming. En als klap op de vuurpijl: het Toeslagenschandaal.
Biometrische identificatie
Met al deze slechte voorbeelden zou Nederland voldoende voorstellingsvermogen moeten hebben om te bedenken wat er mis kan gaan, en heeft het, naar je mag hopen, lessen getrokken. Maar in de onderhandelingen over de AI-verordening dringt Nederland erop aan dat er geen strikt verbod moet komen op biometrische identificatie. Die technologie kunnen opsporingsdiensten namelijk goed gebruiken. Alleen blijkt de politie nu al geen grip te hebben op een gezichtsherkenningsdatabase waarin tienduizenden mensen onterecht staan opgenomen.
Ook wil Nederland dat er voor AI-toepassingen die worden ingezet in het kader van nationale veiligheid een uitzondering komt in de verordening. Dat zou Nederland een hoop regels schelen – regels die bedoeld zijn om burgers te beschermen. Uit de vele voorbeelden blijkt hoezeer burgers in Nederland die bescherming tegen de overheid nodig hebben.
Nederland laat uitstekend zien waarom bescherming van rechten geen overbodige luxe is
Uit onderzoek van Follow The Money bleek onlangs dat Nederlanders onterecht op ‘terreurlijsten’ terechtkomen, zonder dat ze daadwerkelijk verdacht worden van een strafbaar feit. Een activist die met een bordje in de hand demonstreerde bij de ingang van een dierentuin tegen dierengevangenschap, belandde op zo’n lijst. Buitenlandse politie werd via Europol ingelicht over deze persoon. In een ander voorbeeld gebruikte de Koninklijke Marechaussee gezichtsherkenning om de identiteit van demonstranten die meededen aan de klimaatactie op Schiphol te identificeren. Die kregen vervolgens intimiderende post op de deurmat van het OM.
Geen overbodige luxe
Dus als Nederland het heeft over ‘nationale veiligheid’, over wiens veiligheid gaat dat dan? Niet de veiligheid van demonstranten, de slachtoffers van het Toeslagenschandaal, of de mensen die worden geselecteerd in discriminerende ‘fraudeopsporings-algoritmen’.
Mensenrechten zijn er om mensen te beschermen, ook – of misschien vooral – tegen de overheid. En Nederland laat uitstekend zien waarom het geen overbodige luxe is om ervoor te zorgen dat die rechten beschermd worden in de AI-verordening. Als ons land ook maar enig lerend vermogen heeft, zou het bij de onderhandelingen op de AI-verordening vóór de bescherming van mensenrechten moeten staan.
‘Moge de data zachtjes rusten’, staat op een kaars die mensen kunnen aansteken om hun Facebookhistorie te herdenken. Onder het genot van een ‘tracking cookie’ met cranberrysmaak (een verwijzing naar de cookies die internetgebruikers moeten accepteren om websites te gebruiken) bewonderen bezoekers van het Facebookmuseum de uitgestalde internetnostalgie. De kattenfoto’s, relatiestatussen, felicitaties en profiel-updates vormen samen de herinneringen aan het socialemediaplatform. „Verwijder je Facebookaccount nog niet!”, staat op een grote poster. In het museum kunnen gebruikers een USB-stick kopen, om hun Facebookdata in op te slaan.
Met het Facebookmuseum, dat begin juli een week open was op Utrecht Centraal, wilde de Utrechtse kunstorganisatie SETUP op een ludieke manier de hoogte- en dieptepunten van het sociale medium herdenken en samen met de bezoekers selecteren wat ze aan digitaal cultureel erfgoed willen bewaren. Het doel was om gebruikers te ondersteunen bij hun afscheid van Facebook, door hun de mogelijkheid te bieden persoonlijke herinneringen op te slaan. Want hoewel steeds meer gebruikers nadenken over hun afhankelijkheid van Big Tech, lukt het hun niet om daadwerkelijk afscheid te nemen van deze platforms.
Het museum is tot dusverre de meest tastbare uiting van de dubbele gevoelens die sociale media oproepen. Gebruikers worstelen met de toxische invloed van de platforms en hun afhankelijkheid van Big Tech. Aan de andere kant zijn ze gehecht aan hun account, het netwerk en het contentarchief op de platforms. „De sfeer rond sociale media is de laatste tijd omgeslagen”, zegt Siri Beerends, cultuursocioloog bij SETUP. „De tijd van de naïeve beloftes dat sociale media ons dichter bij elkaar gaan brengen en voor democratisering gaan zorgen is wel echt voorbij. Steeds meer mensen vragen zich af of die platforms wel goed zijn voor onze samenleving en of we er niet vanaf moeten.”
Desinformatie
Het publieke debat over de kwalijke invloed van sociale media laaide weer op toen Meta-baas Mark Zuckerberg in januari bekendmaakte te stoppen met factchecken, de strijd aan te binden met Europese wetgeving tegen desinformatie, en de koers van president Trump te volgen. Maar de zorgen spelen al veel langer. „Er is veel aandacht voor de politieke dimensie van sociale media”, zegt Beerends. „Maar er is weinig oog voor de emotionele aspecten, die het moeilijk maken voor mensen om daadwerkelijk van die platforms af te gaan. Mensen hebben hun hele hebben en houden erop staan, hoe verwijder je dat zomaar allemaal?”
De emotionele waarde van sociale media is vooral te herleiden tot het verlangen om met zo veel mogelijk bekenden op één platform te zitten, ziet SETUP. De kwantiteit van sociale verbindingen is belangrijker dan de kwaliteit: de gebruiker verlangt naar veel connecties en ziet zijn eigen activiteit pas als waardevol als zo veel mogelijk mensen het kunnen zien.
Volgens SETUP zijn er genoeg alternatieve platformen die ons minder afhankelijk maken van Amerikaanse Big Tech én minder toxisch zijn. Overstappen doen gebruikers alleen niet, omdat ze daar te weinig connecties hebben. Daarnaast verdienen steeds meer mensen en organisaties geld met hun zichtbaarheid op sociale media, wat het voor sommige ondernemers zelfs haast onmogelijk maakt om over te stappen.
Het laten zien van foto’s kan ook in het echt, en dan heb je tenminste een gesprek
Cultureel erfgoed
„Veel gebruikers zijn zich niet bewust van het emotionele aspect”, zegt Beerends. „Met het Facebookmuseum wilden we voorkomen dat nieuwe generaties in de armen van een volgende tech-oligarch worden gedreven, zónder hun enthousiasme voor de netwerksamenleving te beknotten. Daarnaast is een Facebookaccount niet alleen een spiegel van onszelf, maar ook een reflectie van een bepaalde periode uit onze digitale geschiedenis. Het is daarom bijna als cultureel erfgoed te bestempelen. Hoe we dat erfgoed willen herinneren en wat Facebook voor ons is geweest mag niet alleen door Mark Zuckerberg bepaald worden.”
Hoe gehecht gebruikers zijn aan hun socialemedia-accounts is te zien aan de torenhoge streaks (reeksen) die sommigen in stand houden. Op Snapchat ontvang je een streakpunt voor elke dag dat jij en je vrienden een foto naar elkaar sturen. Op BeReal ontwikkel je deze streak door dagelijks een post te plaatsen. Marit Chrispijn-Overdevest (24) heeft een streak van meer dan 1.100 dagen op haar BeReal-account. „Het is een soort online dagboekje. Je hebt van elke dag een herinnering en je ziet precies hoe je als persoon verandert.”
BeReal is een Franse app die tegen de ‘picture-perfect’-sfeer op sociale media ingaat. Maar net als andere platformen wil het bedrijf geld verdienen door gebruikersdata te delen met adverteerders. Gebruikers krijgen elke dag op een willekeurig tijdstip een melding waarop ze een spontane, ongefilterde foto moeten plaatsen. „Ik vind het heel leuk dat je elke dag een soort geforceerde herinnering hebt. En door het willekeurige tijdstip krijg je echt een inkijkje in iemands dag.”
Dit unieke concept maakte de app snel populair. Toch verlaten veel gebruikers BeReal nu weer. „Veel van mijn vrienden zijn niet meer actief, jammer genoeg”, zegt Chrispijn-Overdevest. „Ik gebruik de app nu vooral voor de herinneringen. Ik probeer los te komen van de overvloed van berichten en meldingen op sociale media, en BeReal is daarin minder toxisch. Als nog veel meer vrienden de app verlaten, zou ik misschien ook mijn account verwijderen. Maar ik zou dan wel eerst checken van welke herinneringen ik nog een backup wil maken.”
‘Tracking cookies’ met cranberrysmaak in het Facebookmuseum. Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP
Tien jaar aan herinneringen
Het opgeslagen archief van socialemediaplatforms vormt voor velen een reden om emotionele waarde te hechten aan hun accounts. Sanne Cronau (24) heeft bijna tien jaar aan Snapchat-herinneringen opgeslagen. Dit zijn foto’s en video’s die door de gebruiker bewust zijn bewaard. De app speelt in op de memorabele waarde door de gebruiker dagelijks terug te laten blikken op foto’s van een of meerdere jaren geleden.
„Het is gewoon leuk om herinnerd te worden aan wat je een jaar geleden aan het doen was”, zegt Cronau, die wekelijks wel even haar Snapchat-herinneringen bekijkt. „Dat archief vormt een soort memory lane. Ik zou het echt zonde vinden als dat ineens weg is.” Het gevoel iets te missen, wat door Gen-Z ‘FOMO’ is gedoopt (Fear Of Missing Out), speelt daarbij ook een rol. „Als ik twee weken niet op Snapchat heb gekeken, heb ik eigenlijk geen idee wat mijn vrienden allemaal aan het doen zijn. Als ik niet online ben, is de rest wel online. Je loopt dan gewoon achter.”
Niet iedereen hecht emotionele waarde aan sociale media. Joost Plugge (24) zette zijn Instagram-account op non-actief omdat hij zich realiseerde dat de connecties voelden als ‘schijncontact’. „Ik miste het echte contact heel erg. Je ziet wel een foto van iets of iemand, maar het verhaal en het gesprek eromheen mist.” Plugge heeft inmiddels zijn accounts van bijna alle platforms verwijderd. „Instagram is een makkelijke tool om op de hoogte te blijven van vrienden, maar een appje of belletje kan dit makkelijk vervangen en dat maakt het contact persoonlijker.”
Een echt gesprek
Plugge groeide op met sociale media, waardoor dit besef bij hem pas later kwam. „Vroeger waren sociale media ook een manier om erbij te horen: je wilt laten zien hoe leuk je leven is. Nu ben ik daar minder gevoelig voor Natuurlijk vormt je account wel een soort logboek van je leven, maar of het echt mijn leven weerspiegelt weet ik niet. Het laten zien van foto’s kan ook in het echt, en dan heb je tenminste een gesprek. Ga eens na met wie je op sociale media echt contact wilt houden en ga het gesprek met ze aan. Dan zul je zien dat al die apps niets toevoegen aan je leven.”
Altijd weer een gezellig moment. Je bent thuis, waar je Douwe Egberts drinkt en denkt: wat zou het kosten inmiddels? 8,99 voor 500 gram filterkoffie, zestig kopjes uit een pak ongeveer… 15 cent voor een klein kopje, 30 cent voor een mok?
Vandaag kwamen de halfjaarcijfers van moederbedrijf JDE Peet’s, dat al maanden in de clinch ligt met de supermarkten omdat de brander hogere prijzen vraagt. Supermarkten en leveranciers vechten om elke cent van de marge. Bij de presentatie bleek: JDE Peet’s, in Nederland ook bekend van Senseo en Pickwick-thee, is hier het laatste halfjaar goed uitgekomen. De omzet steeg met 22 procent tot ruim 5 miljard euro, bijna helemaal door verhoging van de prijzen. De operationele winst steeg met 2,2 procent naar 402 miljoen – ondanks de hoge inkoopprijzen van ongebrande koffiebonen.
Die winst viel hoger uit dan analisten hadden verwacht. Wie betaalt dan de prijs van duurdere koffie?
Onzekere tijden op de koffiemarkt
Het zijn woelige tijden voor alle koffiemultinationals. Vorige week was het te zien bij Nestlé (onder meer van Nescafé en Nespresso), dat klaagde over dalende vraag en het moest doen met 6 procent groei in de koffie-omzet. Koffieketen Starbucks heeft nog meer last van zuinige klanten: de winkelverkoop daalde daar de afgelopen maanden met 2 procent. Natuurlijk willen ze de prijzen liever niet verhogen, zei topman Brian Niccol, waarmee hij impliciet toegaf dat het soms niet anders kan.
De oorzaken van hogere koffieprijzen zijn al veel genoemd: extreem weer zorgde de afgelopen jaren voor tegenvallende oogsten in Vietnam en Brazilië, die samen de helft van alle koffie produceren. Tegelijkertijd groeit de wereldvraag naar koffie nog steeds. En in onzekere tijden speculeren handelaren op schaarste in de toekomst: ook dat drijft de prijzen op.
De handelsprijzen voor arabica en de goedkopere robusta bereikten begin dit jaar een piek. Ze zijn daarna gedaald, met het uitzicht op betere oogsten. De koffie zou dus best goedkoper kunnen worden, liet het AD marktexperts maandag nog voorrekenen. Dat zou dan een breuk zijn met de koers van JDE Peet’s, dat eind juni zijn adviesprijzen nog met 15 tot 25 procent verhoogde.
De internationale koffiemarkt slingert bovendien nog steeds heen en weer. Donald Trump maakte handelaren begin deze maand nerveus door te dreigen met importheffingen van 50 procent op producten uit Brazilië. Weliswaar treft dat vooral Amerikaanse koffiedrinkers. En mogelijk is de EU spekkoper als koffieproducerende landen nieuwe afzetmarkten zoeken voor hun bonen. Maar de verwachting is dat branders hun prijzen in een wiebelige markt niet snel verlagen.
Branders en retailers kijken wel uit al te snel hogere prijzen door te voeren
Consumenten zien prijsveranderingen op de wereldmarkt bovendien altijd met vertraging op de kassabon: bonen die maanden geleden duur zijn verhandeld, bereiken nu pas de schappen. En branders en retailers kijken wel uit al te snel hogere prijzen door te voeren. Het laatste dat ze willen, is de consument afschrikken en marktaandeel verliezen.
Luxe koffie blijft goed verkocht
Voor een pondspak Aroma Rood van Douwe Egberts vragen supermarkten nu 8 tot 9 euro. De prijs zal nog door de 10-eurogrens breken, kondigde JDE Peet’s eind juni aan. Filterkoffie staat altijd in de schijnwerpers. Een beetje buiten beeld blijft intussen hoe duur bonen en vooral de cupjes zijn geworden.
Rob Steverink, koffiehandelaar met een supermarkt in de Duitse grensregio, ziet prijsbewuste klanten overstappen naar gemalen koffie. „Ik wil niemand veroordelen, maar je houdt jezelf wel voor de gek als je 47 cent voor een kopje Nespresso-koffie betaalt. Voor 6 cent kun je met een mokkapotje ook geweldige koffie drinken.”
Cijfers van marktonderzoeksbureau Circana laten zien dat alle koffievarianten de afgelopen jaren in prijs stegen, maar in euro’s werden cupjes veel duurder dan minder luxe varianten. En opvallend: de verkoop stort niet in. Consumenten mogen klagen over de prijzen – veel mensen met een Nespresso-apparaat blijven hun favoriete koffie drinken.
Lage marges, hoge kosten
Wie verdient er eigenlijk aan de duurdere koffie? Supermarkten klagen over lage marges, producenten over hoge kosten. Tegelijk zegt JDE Peet’s zich te blijven inzetten voor „het creëren van waarde in de hele toeleveringsketen”. Betekent dit dat de koffieboeren in deze markt ook betere prijzen beuren?
Voor hun inkomen zijn 12,5 miljoen boeren, 90 procent met minder dan drie hectare, afhankelijk van koffie. Ze zijn met veel, maar marktmacht hebben ze niet. En hoewel ze met hun koffiebessen een groot deel van de waarde van het eindproduct creëren, krijgen ze voor hun aandeel veel minder betaald, rekent Solidaridad voor, met andere organisaties die zich inzetten voor eerlijke handel.
Neem een pak gemalen koffie dat in een Duitse supermarkt 8,06 euro kost – een voorbeeld van Solidaridad. Na aftrek van alle kosten en belastingen valt in de keten 75 cent te verdelen. De marges zitten in dit model bij retailers (19 cent) en koffieproducenten (9 cent). Aan het begin, bij de handelaren die de koffie verzamelen en exporteren, zijn de marges veel dunner, maar daar zorgen grote volumes voor goede verdiensten.
Bij de boer is helemaal geen sprake van winstmarges, omdat die voor arbeid vaak niet betaald krijgt en de inkomsten de ware kosten niet dekken. Van een pak koffie van 8,06 euro krijgen de boeren maar 41 cent. Van die inkomsten moeten ze hun gezin onderhouden en al hun kosten betalen.
Verandert dat niet als de prijzen veranderen? Weliswaar heeft Duitsland een koffiebelasting die Nederland niet heeft, en is koffie in Nederland gemiddeld iets goedkoper. Ook kunnen de marges in het gevecht tussen retailers en branders nog iets verschuiven. Maar, zegt Solidaridad, aan de oneerlijke verdeling in de koffieketen verandert dat weinig. Van hogere prijzen profiteren boeren nauwelijks.
Het duurt lang voordat hoge prijzen doordruppelen naar de boer
Hoe dichter de koffie bij de consument komt, hoe meer waarde eraan wordt toegevoegd: door er een merknaam op te zetten, het in pads of cupjes te stoppen, er reclame voor te maken en er schapruimte voor vrij te maken. Met elk dubbeltje extra groeit de marge. Maar voor het inkomen van de meeste kleine boeren maakt het nauwelijks verschil of zijn koffie terechtkomt in dure cupjes of een pak Aroma Rood.
Koffie is een bulkproduct, en boeren bepalen de prijs niet. Ze zijn afhankelijk van wat de koper betaalt, licht Melanie Rutten-Sülz, directeur van Solidaridad Duitsland telefonisch toe. „Het duurt lang voordat hoge prijzen doordruppelen naar de boer. Bovendien stijgen niet alleen de koffieprijzen, maar ook de kosten voor kunstmest en pesticiden en van het levensonderhoud van boeren. Ze houden dus niet meer over.”
De koffieprijs gaat zeker stijgen
Grote koffiemultinationals schermen vaak met programma’s voor eerlijke prijzen. Toch doen ze te weinig, vindt Solidaridad, om de inkomens van boeren structureel te verbeteren. De hogere kosten waar branders voor staan, worden niet zelden als excuus gebruikt om niets aan de beloning van boeren te doen.
De druk van concurrenten, supermarkten en aandeelhouders is ongetwijfeld groter dan die van bijvoorbeeld de baas van de FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de VN, die afgelopen week nog opriep tot een „transformatie van de waardeverdeling” in de koffieketen. Daarbij wees hij er nog maar eens op dat de helft van de kleinschalige boeren van minder dan 3 euro per dag leeft. En dat onder invloed van klimaatverandering tegen 2050 nog maar de helft van het huidige areaal geschikt is voor koffieplantages.
De prijs van koffie voelt hoog voor consumenten, maar zou nog hoger zijn als in de hele keten alle kosten – voor arbeid, uitstoot, vervuiling etcetera – in rekening werden gebracht. En ook zonder ingrijpen, waarschuwen experts, zal de prijs gaan stijgen. Naarmate oogsten onzekerder worden, zullen de groene bonen duurder worden.
Hoe dan ook, zegt Rutten-Sülz van Solidaridad: „De tijd van goedkope koffie is voorbij.” Branders moeten uitleggen wat de waarde van hun koffie is, zegt ze. „Koffiebessen worden met de hand geplukt, de teelt vraagt veel van een boer. Die waarde moeten producenten inzichtelijk maken voor de consument.”
Na weken van toenemende politieke en publieke druk op Keir Starmer om de Palestijnse staat te erkennen, maakte de Britse premier dinsdag een opvallende draai. Door te dreigen met erkenning van de Palestijnse staat probeert hij Israël onder druk te zetten om zich in te zetten voor een wapenstilstand en de humanitaire situatie in Gaza te verbeteren.
Alleen als de Israëlische regering „substantiële maatregelen neemt om een einde te maken aan de verschrikkelijke situatie in Gaza, instemt met een staakt-het-vuren en zich inzet voor een langdurige, duurzame vrede, waardoor het vooruitzicht op een tweestatenoplossing weer nieuw leven wordt ingeblazen”, gaat de Britse erkenning van Palestina van tafel, zo kondigde Starmer aan. Daar hoort bij dat de Verenigde Naties hun hulpverlening ongestoord kunnen hervatten en dat er geen annexaties meer plaatsvinden op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever.
Formeel geeft Starmer de Israëlische regering met deze aankondiging een kans om de erkenning tegen te houden, door zich in te spannen voor hulp aan Gaza. Maar de Britse premier weet dat zijn eisen onaanvaardbaar zijn voor de Israëlische premier Benjamin Netanyahu en zijn ministers. De Britse erkenning van de staat Palestina, een drukmiddel dat Starmer slechts één keer in kan zetten en waar hij nu de tijd rijp voor acht, lijkt daarmee een feit. In navolging van Frankrijk, dat eerder deze week aankondigde Palestina te erkennen bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september, zal naar verwachting ook de Britse erkenning rond die vergadering plaatsvinden.
Dat de Israëlische regering niet van plan is voor de Britse druk te buigen, bleek dinsdagavond uit de reacties op Starmers aankondiging. Netanyahu schreef in een bericht op X dat Starmer „het monsterlijke terrorisme van Hamas” beloont. „Een jihadistische staat aan de grens van Israël vandaag zal morgen een bedreiging vormen voor Groot-Brittannië.”
Ook het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken toonde zijn ongenoegen in een verklaring: „De verschuiving in het standpunt van de Britse regering op dit moment, na de Franse stap en interne politieke druk, vormt een beloning voor Hamas en schaadt de inspanningen om een staakt-het-vuren in Gaza en een kader voor de vrijlating van gijzelaars te bereiken.”
‘Het moment voor actie’
Het formele Britse standpunt is altijd geweest dat Downing Street een tweestatenoplossing nastreeft en bereid is de Palestijnse staat te erkennen als onderdeel van een vredesproces, net als in veel Europese landen, waaronder Nederland. Hoewel erkenning de situatie van de Gazanen niet direct verlicht, betekent het wel erkenning van de soevereiniteit van de Palestijnen en maakt het hen tot een volwaardig lid van de internationale gemeenschap.
De afgelopen weken nam de druk op Starmer toe om deze stap te zetten. Meer dan een derde van de parlementariërs van Starmers eigen Labour-partij ondertekende vorige week een brief waarin ze hun steun voor erkenning uitspraken. The Guardian schreef diezelfde week dat diverse ministers Starmer richting onmiddellijke erkenning probeerden te bewegen.
Nu de tweestatenoplossing meer onder druk staat dan ooit tevoren, is dit hét moment om in actie te komen.
Met de bekendmaking dat Frankrijk de Palestijnse staat als eerste lid van de G7 erkent, voerde president Emmanuel Macron de druk op Starmer verder op. De Britse premier hield de boot nog een paar dagen af, maar na een gesprek met de Amerikaanse president Donald Trump op diens Schotse golfbaan afgelopen maandag leek de laatste horde genomen. „Ik ga geen standpunt innemen; ik vind het niet erg als hij een standpunt inneemt”, zei Trump. Opvallend, want na de aankondiging van Macron zei Trump nog dat de Franse erkenning geen verschil zou maken.
Dinsdag riep Starmer het kabinet terug van het reces voor een noodvergadering. Tijdens een bijeenkomst van negentig minuten vroeg hij toestemming aan zijn ministers. „Nu de tweestatenoplossing meer onder druk staat dan ooit tevoren, is dit hét moment om in actie te komen”, zei Starmer. In september zal de Britse regering de situatie evalueren en een definitieve beslissing nemen. Starmer noemde daarbij ook Hamas: „Ze moeten onmiddellijk alle gijzelaars vrijlaten, een staakt-het-vuren ondertekenen, ontwapenen en accepteren dat ze geen rol zullen spelen in de regering van Gaza.”
Pro-Palestijnse demonstranten verzamelden zich dinsdag bij Downing Street. Foto Toby Melville/Reuters
‘Onderhandelingsmiddel’
Binnen de Labour-partij heeft de aankondiging van Starmer tot grote opluchting geleid – al vinden sommigen dat hij veel te lang heeft gewacht. De voorwaarden die hij aan erkenning verbond kwamen hem echter direct op kritiek te staan. Parlementariërs van de Liberaal-Democraten en de Groenen, die eerder al pleitten voor onmiddellijke erkenning, zijn ontsteld dat de regering erkenning van de Palestijnse staat als „onderhandelingsmiddel” inzet.
Anderen vrezen dat het Verenigd Koninkrijk hiermee zijn kans verspeeld heeft om op een later moment invloed uit te oefenen op de Israëlische regering. Aaron David Miller, voormalig vredesonderhandelaar en onderzoeker bij het Carnegie Endowment for International Peace, zei tegen The New York Times dat hij het voordeel van Starmers aanpak niet ziet. „Hij heeft in feite een situatie gecreëerd waarin hij niet de maximale invloed zal hebben.” Oud-ambassadeur Kim Darroch noemt Starmers beslissing in hetzelfde artikel „een boodschap aan de Israëliërs, niet aan de Palestijnen”.
De komende periode moet uitwijzen of de ommezwaai van de Britse regering tot een van de gewenste effecten leidt: een verandering van het Israëlische beleid in Gaza of een toename van de populariteit onder kiezers, die boos waren over de houding van de Britse regering ten opzichte van Israël. Volgens een recente peiling van Survation is 49 procent van de Britten voor erkenning, 13 procent is tegen.
Van een sneeuwbaleffect lijkt in ieder geval wel sprake: onder meer Australië, Canada en Nieuw-Zeeland schreven dinsdag in een gezamenlijke verklaring ook te overwegen om de Palestijnse staat in september te erkennen.