N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Studiefinanciering De rente op een studielening gaat in januari van 0,46 procent naar 2,56 procent. Geef de student een renteplafond, schrijven Luca Hellingsen Demi Janssen.
Na een dure studietijd bestaat de afstudeerceremonie uit een diploma, een bosje bloemen en de boodschap dat je duizenden euro’s aan rente moet terugbetalen. Wat houdt deze boodschap sinds gisteren in? Ruim 8.800 euro rente als je er 35 jaar over doet om je 17.100 geleende euro’s terug te betalen. Dat is de gemiddelde studieschuld in Nederland. En het nieuwe rentepercentage is 2,56.
Tot 1 januari gold een rente van 0,46 procent. Deze nieuwe rente is dus vijf keer zo hoog. Veel studenten die komend jaar afstuderen of een nieuwe renteperiode ingaan, zijn begonnen aan hun studie in een tijd waarin de rente 0 procent was met de belofte dat ze voordelig konden lenen.
De rente op de studielening wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld.
Studenten kunnen het hoofd financieel maar moeilijk boven water houden. Ze krijgen met de ene na de andere financiële klap te maken. De huren stijgen, de boodschappen worden duurder en het collegegeld neemt het komend studiejaar met ruim 200 euro toe. De net weer ingevoerde basisbeurs is zeker een steuntje in de rug, maar vanaf volgend studiejaar gaat hij weer dalen.
Dit leidt tot kopzorgen bij studenten: ze krijgen met hogere kosten te maken terwijl ze juist minder geld te besteden hebben.
Stabiele toekomst
Gelukkig hebben ze het vooruitzicht van een financieel stabiele toekomst als ze afgestudeerd zijn, toch? Met honderden euro’s aan rente die je ieder jaar extra moet terugbetalen, valt dit serieus te betwijfelen.
Deze renteverhoging valt binnen een breder patroon van financiële instabiliteit voor jongeren. Uit onderzoek van het Nibud blijkt dat bijna de helft van de jongeren moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. Het is dan ook niet verrassend dat jongeren belangrijke mijlpalen, zoals samenwonen of het vervullen van een kinderwens, steeds vaker uitstellen. Dit blijkt onder andere uit een rapport van het SER Jongerenplatform ‘Hoge verwachtingen’ en een onderzoek van Aegon.
Deze vooruitblik op een hoge rente kan echter ook al eerder de levenskeuzes van jongeren beïnvloeden. Voor jongeren die het van huis uit niet zo breed hebben, kan een forse rentestijging een afschrikkende werking hebben: ‘kan ik dan niet beter gaan werken in plaats van studeren?’ Onderwijs zou voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Geldzorgen zouden nooit een reden mogen zijn om niet te gaan studeren.
Renteplafond
Daarbij leven studenten nu ieder jaar in onzekerheid. Het rentepercentage wordt immers jaarlijks opnieuw vastgesteld. Het lijkt wel een spelletje financieel roulette: welke rente komt het rad straks voor mij op uit? De afgelopen tijd lijken de studenten niet te winnen: de rente loopt alleen maar op. Studenten verdienen meer zekerheid en torenhoge rentes moeten worden voorkomen. De politiek zou er daarom goed aan doen een renteplafond in te stellen van (maximaal) 2,5 procent. Bij een hoger percentage betalen studenten nog meer dan de helft van hun studielening extra aan rente; ruim 10.000 euro rente bovenop een studieschuld van bijvoorbeeld 20.000 euro.
De fundering zakt door: verhoging van het collegegeld, stijgende huren, een dalende basisbeurs en nu dan een forse rentestijging; deze tegenslagen moeten een halt toegeroepen worden. Jongeren mogen niet worden belemmerd in hun levenskeuzes door financiële drempels. Er is nog veel werk aan de winkel om studeren toegankelijker te maken. Een renteplafond kan daarbij een anker zijn voor studenten in de financiële storm.
Er was en is geen racisme in het kabinet. De zin werd vrijdagnacht eindeloos herhaald door premier Dick Schoof tegenover de bij het Catshuis verzamelde pers. Vervolgens kwamen de partijleiders van NSC, VVD, BBB en PVV één voor één naar buiten met dezelfde boodschap. Dat de enige bewindspersoon van Marokkaanse afkomst, Nora Achahbar van NSC, vrijdag aankondigde op te stappen stemde uiteraard heel treurig, klonk het, maar had niets te maken met grove, racistische of radicale woorden die eerder die week in de ministerraad zouden zijn gevallen. Wat er dan wel was voorgevallen kon of wilde niemand vertellen, want tja, de notulen van de ministerraad zijn niet openbaar, zo niet staatsgeheim. Iedereen wist wél heel erg zeker dat het „geen racisme” betrof. Want (all together now): er was en is geen racisme in het kabinet.
Nog niet eens zo lang geleden waren het de asielzoekers die verantwoordelijk werden gehouden voor een keur aan problemen waarmee Nederland kampt, tot aan de woningnood toe. Nu zijn Nederlanders met een migratieachtergrond de klos. Dit kabinet heeft nog vrijwel niets laten zien, behalve dan dat het in staat is om in korte tijd maatschappelijke onrust aan te wakkeren. Waren het in het verleden vooral partijen, organisaties of individuen die de polarisatie in de samenleving wisten op te porren, nu komt de polarisatie van bovenaf, rechtstreeks uit de ministerraad. In landen als Israël of Hongarije is dat misschien normaal, maar in Nederland is dat nieuw en verontrustend. Het maakt deze kabinetscrisis ook anders dan eerdere crises. Het betreft hier geen hoogoplopend meningsverschil over belastingplannen of andere beleidskwesties. Dit raakt aan het fundamentele recht dat elke inwoner van dit land heeft om er te zijn, zonder zich zorgen te hoeven maken over zaken als achtergrond of huidskleur.
Lees ook
Niet sussen, maar juist een flinke schep erbovenop: het kabinet-Schoof kiest voor polarisatie
Achahbar, in het kabinet verantwoordelijk voor het afwikkelen van de Toeslagenaffaire, verklaarde dat ze opstapt vanwege „de polariserende omgangsvormen van de afgelopen weken”. Over racisme zei ze niets, ze beschuldigde niemand direct en slaagde er zelfs in om een goed pleidooi te houden over verbinding en menselijkheid. Maar de context van haar vertrek laat niets aan de verbeelding over. Het was Schoof zelf die afgelopen maandag met ogenschijnlijk gemak een complete bevolkingsgroep in verband bracht met het geweld tegen Maccabi-supporters. Nederland had „een integratieprobleem”. Later was het allemaal toch weer niet zo bedoeld, maar het kwaad was al geschied. Andere bewindslieden deden ook, in de volle openbaarheid, uitspraken die allesbehalve verbindend waren, en voor mensen met een migratieachtergrond nodeloos kwetsend. Problemen moeten kunnen worden benoemd, klonk het steeds weer in het Kamerdebat afgelopen week. Alsof er twintig jaar lang geen kwaad woord is gezegd over moslims, maar het nu toch echt een keer moet.
En dat was dat dus alleen al vóór de schermen. Daarachter, in de ministersploeg, zouden racistische uitspraken zijn gedaan. Wat er precies is gezegd, is voor buitenstaanders lastig te verifiëren, en de notulen zelf zijn inderdaad staatsgeheim, maar het staat Schoof vrij om, binnen de grenzen van wat wettelijk is toegestaan, te vertellen wat er zoal besproken is in de ministerraad. Sterker nog: dat doet de premier elke vrijdag op zijn wekelijkse persconferentie ná de ministerraad. Zonder verdere uitleg stelt Schoofs eindeloze mantra dat er geen racisme was en is in het kabinet allesbehalve gerust. Het klinkt zelfs verdacht.
Lees ook
Dick Schoof kan weer verder met zijn kabinet: met een gedeukt imago, dat wel
Daar komt bij dat Schoof met zijn vijftienvoudige ontkenning zich opwerpt als de scheidsrechter die bepaalt wat wel of niet racistisch is, zonder de ontvanger van kwetsende teksten hierbij te betrekken. Schoof, die het graag heeft over wat je als burger allemaal zoal kunt ‘ervaren’, tot aan een asielcrisis toe, weet als het om racisme gaat opeens zeker dat de ervaring van Achahbar niet ter zake doet. Er was en is geen racisme in het kabinet. Als Achahbar hier anders over denkt „zult u dat ook haar zelf moeten vragen”, zei Schoof. Het zelf nemen van verantwoordelijkheid zit nog niet in het dna van deze premier. Nu kabinet en coalitiepartijen, inclusief partijen die jarenlang op hoge toon transparantie eisten over van alles en nog wat, een omerta zijn overeengekomen, is het aan de Tweede Kamer om te achterhalen of er racistische kroegpraat klonk in de ministerraad, of dat zaken verkeerd zijn begrepen of uit hun verband zijn gerukt.
OEen tijdsverschijnsel: ophefdwang. Een evenement neemt een onverwachte wending. Mensen zijn verrast, overvallen, ontdaan. Online wordt het voorval op basis van korte videofragmenten en vaak anonieme getuigenissen in een mum van tijd geïnterpreteerd en gedefinieerd. Beeldvorming verdringt de werkelijkheid: de ophefdwang begint.
Zo ging het ook eind vorige week. Ongemakkelijke beelden van nachtelijk geweld tegen Israëlische voetbalsupporters in Amsterdam, politici uit Israël en Nederland met beladen vergelijkingen op sociale media. En nog voordat de precieze feiten bekend waren, laat staan verklaard, was de analyse gereed en het oordeel geveld.
Ineens zat het land, en de Kamer, in een heftig debat over antisemitisme.
Bij ophefdwang hoort ook dat iedereen die liever wacht totdat de feiten vaststaan – politici, media, deskundigen – wordt gedwongen zich in het debat te mengen. Ook al zijn de grenzen al getrokken. Je zag het toen de Kamer woensdag bijeenkwam: de goed-foutkeuze was al gemaakt. Goed was: „benoemen”, zoals Geert Wilders deed. Fout was: nuance.
Zo ontstond een dynamiek waarin politici meer aanzien verwierven naarmate ze hardere actie tegen het antisemitisme eisten. (Uiteraard pleitte niemand vóór antisemitisme, maar enfin.) Wie nazei dat „zachte heelmeesters stinkende worden maken” (Caroline van der Plas, BBB), dat „wegkijken” verkeerd is (Dilan Yesilgöz, VVD), dat „de zwijgcultuur” doorbroken moet worden (Nicolien van Vroonhoven, NSC), kon comfortabel aansluiten bij de rechtse meerderheid.
Toch klopte hier vrij veel niet. Zo hielden de zorgen over antisemitisme in rechtse partijen de laatste tijd niet echt over. Wilders’ eigen vicepremier, minister Fleur Agema (VWS, PVV), toonde eind oktober geen enkele betrokkenheid bij het groeiende aantal antisemitische incidenten: ze besloot te bezuinigen op het Joods Maatschappelijk Werk.
„In een tijd waarin er een explosieve stijging waarneembaar is van het aantal antisemitische incidenten in Nederland, is het kunnen bieden van psychosociale ondersteuning van groot belang”, reageerde het Joods Maatschappelijk Werk ontzet.
De PVV als het erop aankomt: geen daden maar woorden.
Zwaardere straffen?
In dezelfde categorie paste dat de hele coalitie, Wilders voorop, deze week zwaardere straffen voor antisemitisme bepleitte. Maar uit de PVV-inbreng in een recent debat over een initiatief van Frans Timmermans (GL-PvdA) en Mirjam Bikker (CU) om de straffen op discriminatie, inclusief antisemitisme, met een derde te verhogen, bleek een andere houding. „De PVV heeft […] ernstige twijfels bij dit voorstel”, zei het PVV-Kamerlid Emiel van Dijk. BBB was eveneens sceptisch.
Ook dat is handig aan ophefdwang: het schept ruimte je daden, of het gebrek daaraan, te laten verdwijnen in een wolk van actuele verontwaardiging.
De coalitie claimde dat „het benoemen” van de „rol van nieuwkomers” (Yesilgöz) bij het groeiend antisemitisme jaren onmogelijk was. Reden waarom de integratie (hallo, 2004) zou stokken.
Een gebied waar misverstanden altijd op de loer liggen. Zo vond ik in de databank een onderzoek (2015) van het Verwey-Jonker Instituut naar antisemitisme onder jongeren, waarin wordt vastgesteld dat „antisemitische uitingen lang niet altijd gepaard gaan met negatieve opvattingen over Joden in Nederland”.
Een nuance die deze week verloren ging. Dus je kon je afvragen hoe verstandig het was dat politici vooral afgingen op stoere taal („Jodenjacht”) in Telegramgroepen. Ik heb wel eens appgroepen van politici kunnen bekijken, en daar kan het er ook wild aan toegaan.
Speld
Het is vanzelfsprekend goed mogelijk dat antisemitisme een rol speelde bij deze geweldsuitbarsting, maar wie het land regeert moet zorgvuldig blijven. Want hoe het precies zit met dat geweld, wie het toepaste, met welke motivatie, is deze week onopgehelderd gebleven.
Timmermans zei woensdag dat je Jodenhaat niet kunt bestrijden met moslimhaat. Voor de coalitie veel te genuanceerd – maar geen speld tussen te krijgen voor wie oog heeft voor maatschappelijke verhoudingen.
Die onderzoekers uit 2015 constateerden ook dat islamitische jongeren vooral moeite hebben met aandacht voor antisemitisme omdat ze vinden dat hun eigen discriminatie of die van Palestijnen daardoor ondersneeuwt. Gezien de eindeloze reeks bewijzen van moslimdiscriminatie, op de arbeidsmarkt en daarbuiten, én de Israëlische belegering van de Gazastrook, kan elke politicus begrijpen dat dit sentiment sinds 2015 niet verminderd zal zijn.
En je mag toch hopen dat acceptatie van discriminatie of van de Israëlische aanpak in Gaza niet tot de integratievereisten behoren.
De paradox: cursussen antisemitisme „roepen eerder antisemitische reacties op dan dat ze die tegengaan”, constateert dat onderzoek uit 2015. Verstandiger is het daarom antisemitisme niet te benoemen. Ga eerder „een brede discussie over discriminatie aan […], waarin antisemitisme een onderdeel is”, aldus het rapport.
En, zou je erbij zeggen: bekijk álle feiten. Een van de ernstigste antisemitische misdaden van recente datum, de projectie van een antisemitische tekst op het Anne Frankhuis vorig jaar, werd gepleegd door een Pools-Canadese neonazi.
Dempen
Feit is dat de politiek ook hier deze week het omgekeerde deed. Wilders’ roep om „keihard aanpakken” zette de toon. Een NRC-stuk van Marcel Haenen toonde de paradox: waar politici escaleerden, inclusief premier Dick Schoof, wilde de politie deëscaleren. „Politici zouden de vreselijke incidenten juist moeten dempen in plaats van uitvergroten”, zei José Rooijers, sectorhoofd bij de politie Oost-Nederland.
Ook haar agenten werkten in Amsterdam. „Politici zijn alleen maar bezig meer aanhang te zoeken in plaats van ervoor te zorgen dat we weer vreedzaam met elkaar kunnen samenleven.”
Zo vergrootte de ophefdwang ook de beruchte kloof tussen beleid en uitvoering. Dezelfde kloof die mede de Toeslagenaffaire en de Groninger gasaffaire veroorzaakte. In een uitvoerig onderzoek uit 2021 concludeerde een Kamercommissie dan ook dat politici juist beter naar uitvoerende diensten, zoals de politie, moeten luisteren. „Geef de uitvoering meer waardering en de professionals meer zeggenschap.”
Ook dat was de coalitie dus vergeten. Zo trotseerde ze een massa politiek-bestuurlijke kennis. Na een campagne vol migratieclaims vorig jaar, na maanden coalitiecrisis over onrechtstatelijk asielbeleid dit jaar, voldeed Den Haag nu aan een volgend PVV-verlangen: heropening van het 25 jaar oude integratiedebat. „Het land uit met dat tuig”, aldus Wilders.
Dit laatste moest natuurlijk waargemaakt worden, en het leidde er woensdag opnieuw toe dat een roekeloze Wilders-eis werd omgevormd tot bijna-beleid: Schoof zegde „onderzoek” toe naar de mogelijkheid het paspoort in te trekken van mensen met een dubbele nationaliteit die een antisemitisch misdrijf hebben gepleegd.
Het was, volgens de logica van de ophefdwang, alweer groot nieuws. Maar toen de spanning later op de avond uit het debat was, vroeg CDA-leider Henri Bontenbal minister van Justitie David van Weel (VVD): hoe kansrijk is dit nou?
Leegte
Het werd het meest verhelderende moment van de hele week. Je ontneemt die veroordeelde terrorist het Nederlands paspoort, zei Bontenbal, maar dan loop je het gevaar dat hij in het land blijft en de overheid het zicht op die persoon verliest.
Van Weel beaamde het. „Er zitten ook nadelen aan.” Dan moeten we misschien niet doen, concludeerde Bontenbal, alsof hiermee „het integratieprobleem of de problemen met antisemitisme worden opgelost”.
De kern van de zaak. De betekenis van deze beleidskeuze was hol: wat actie tegen antisemitisme moest lijken, was een te groot risico voor de nationale veiligheid (en vermoedelijk dus alleen spektakelleegte).
Dit alles mede mogelijk gemaakt door Dick Schoof, de oud-secretaris-generaal van het ministerie van Justitie die echt wel beter weet. Het tragische is dat ook hij nu ervaart hoe het is om jezelf uit te leveren aan een populaire maar grillige leider.
Machiavelli beschreef zijn positie al in paragraaf VII van De heerser (1532): „Zij die alleen door een gelukkige samenloop van omstandigheden van gewoon burger heerser worden, kost het weinig moeite het te worden, maar veel om het te blijven.”
Wordt Europa een economisch museum? Die vraag zorgt al een tijdje voor buikpijn bij Europese bestuurders, want de Europese economie lijkt achter te blijven bij de Chinese en de Amerikaanse. En nu komt Donald Trump daar overheen met zijn dreigement een handelsoorlog met de EU te ontketenen.
Wat moet Europa doen om economisch het hoofd boven water te houden?
Eerst en vooral onderhandelen met Trump. De EU exporteert meer goederen naar de VS dan we er vandaan importeren (bij diensten is het andersom). We hebben er dus alle belang bij om te voorkomen dat Trump op alle invoer uit Europa een ‘belasting’ heft van 10 of 20 procent .
Die deal zou – in theorie – makkelijk te maken moeten zijn, want zo’n handelslieverdje is de EU niet. De EU heft ook importtarieven op producten van buiten: 10 procent op auto’s bijvoorbeeld, terwijl de VS het houden bij 2,5 procent. „De EU kan Trump voorstellen dat Europese tarief naar 2,5 procent te verlagen,” zegt de Duitse econoom Daniel Gros. Hij was lang directeur van de Brusselse denktank Centre for European Policy Studies.
Zelfs als Trump wel alle Europese export naar de VS te grazen neemt, is er nog hoop volgens Gros. Trump dreigt immers met nog veel hogere tarieven op Chinese producten: van 60 procent. Zolang Trumps tarieven op Europese producten lager zijn, heeft Europa een relatief voordeel. „Op de Amerikaanse markt hebben Europese bedrijven dan geen last van Chinese concurrentie.” Het is een klassieke economenwijsheid: als twee landen het moeilijk maken om met elkaar te handelen, kan de rest van de wereld winnen.
Het gevaar is nu dat Europa zijn grote bedrijven gaat beschermen
Maar daarmee is Europa er nog lang niet. Want de EU lijkt economisch stil te staan terwijl de VS en China razendsnel vernieuwen. De VS en China lopen voorop in nieuwe bedrijfstakken, zoals kunstmatige intelligentie (AI) en groene technologie. Op het lijstje met de grootste bedrijven ter wereld domineren de VS en China.
Als Europa zichzelf niet als de donder opnieuw uitvindt, is het gedoemd tot „een langzame doodsstrijd”, waarschuwde econoom Mario Draghi begin september in een rapport over de staat van de Europese economie.
Wat moet Europa doen? Gros was in oktober een dag lang op het Ministerie van Financiën om daarover zijn advies te presenteren en in discussie te gaan met andere economen. Hij is het eens met Draghi dat Europa meer moet innoveren. „Als Europa wil meetellen in de wereld, onafhankelijk wil worden van de VS en de Russische wraakzucht wil kunnen weerstaan, moet Europa sterker worden in high tech,” zegt hij aan de telefoon. Hij bedoelt: in zeer innovatieve techbedrijven zoals biotech, software, computertechniek, digitale diensten, AI.
Voor innovatie en vernieuwing leunt de EU al decennia op wat Gros ‘mid-tech’- bedrijven noemt, zoals autofabrikanten. Die zijn middelmatig innovatief. Terwijl in de VS de autofabrikanten in 20 jaar voorbij zijn gestreefd door techbedrijven als Google, Meta en Microsoft.
Dat verklaart ook waarom bedrijven in de VS meer in innovatie investeren: dat doen hightechbedrijven nou eenmaal veel meer. Het probleem zit níet in Europese bedrijven zelf. Amerikaanse en Europese autofabrikanten geven evenveel uit aan R&D. Het probleem zit in de structuur van de Europese economie: we hebben veel minder hooginnovatieve bedrijven.
Hoe die structuur te veranderen? Draghi adviseert 800 miljard euro te steken in het stimuleren van innovatie en industrie. Gros betwijfelt of dat werkt. Het geld van overheden moet vooral anders worden besteed. De VS subsidiëren vooral zeer prille vindingen waarvan nog onduidelijk is of ze levensvatbaar zijn, laat Gros in een studie met andere economen zien. De EU richt zich juist op vindingen en bedrijven die de zeer riskante fase zijn ontgroeit. Zo blijft de EU zich volgens Gros vernieuwen in bedrijfstakken die het al kent. Richt dat EU-geld op prillere vindingen.
Draghi adviseert van de EU meer één markt te maken door regels te harmoniseren, bijvoorbeeld ook voor jonge bedrijven die financiering zoeken. Pas dan kunnen Europese bedrijven groot genoeg worden, en vertrekken veelbelovende jonge bedrijven minder vaak naar de VS.
Dat is belangrijk, vindt ook Gros, maar niet de gouden sleutel. „Kijk naar Zwitserland, dat is geen onderdeel van de EU en heeft wel grote hoogtechnologische bedrijven.” Gros denkt dat jonge vernieuwende bedrijven naar de VS vertrekken om een andere reden: ze zijn daar flexibeler. Ze kunnen een nieuwe afdeling openen en een andere sluiten omdat personeel makkelijker is te ontslaan.
„Veel ondernemers probeerden een elektrische auto te maken op hetzelfde moment als Elon Musk. De meeste stopten. Musk kon het blijven proberen omdat hij mensen kon aannemen en ontslaan.” Daar zit de kern van het Europese probleem volgens Gros: „Bedrijven in Europa hebben de neiging te investeren in wat ze kennen want de kosten van falen zijn heel hoog.” Maak die kosten lager door ontslagregels te versoepelen.
Het gevaar is nu dat de EU vooral zijn bestaande bedrijven meer gaat beschermen, bijvoorbeeld tegen concurrentie uit China. Draghi pleit voor minder strikte regels: om Europese kampioenen te creëren zouden fusies tussen bedrijven vaker moeten worden toegestaan. Maar op die manier wordt de EU niet opeens wèl hoogproductief. Integendeel. „Als we onze auto-industrie afschermen voor concurrentie uit China is over tien jaar de hele wereld overgestapt op elektrische auto’s en maken wij nog brandstofauto’s.”
De les die de EU moet trekken uit het Chinese en Amerikaanse succes is niet: bescherm bestaande grote bedrijven meer tegen de tucht van de markt. Want dan krijg je het slechtste van twee werelden: bedrijven die markten domineren zoals de techbedrijven in de VS, maar die anders dan de Amerikaanse techbedrijven slechts middelmatig productief zijn. De les is wel: met slim beleid kunnen landen veel bereiken.
Marike Stellinga ([email protected]) is redacteur van NRC en kijkt op deze plek met een economische bril naar ontwikkelingen in politiek en samenleving.