Op 9 september berichtte NRC uitvoerig over de verdeeldheid onder psychiaters over euthanasie. De verslaggevers spraken zelfs van een ontspoord discours. Gezien de mate waarin de verschillende kampen de aandacht van de media zoeken, is dat beslist geen overdreven karakterisering, vooral niet waar men ook het Openbaar Ministerie aanschrijft, meldingen overweegt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en zelfs met tuchtklachten dreigt. Hoe is dat zo gekomen?
Allereerst door onbegrip. Dat psychisch lijden uitzichtloos en ondraaglijk kan zijn in de zin van de Euthanasiewet, weten we al sinds het arrest van de Hoge Raad in de zaak Chabot (1994). Een arts die bij dergelijk lijden hulp bij zelfdoding biedt, wordt niet strafrechtelijk vervolgd indien hij of zij ook de overige wettelijke zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen. Dat psychiaters tot op heden relatief terughoudend zijn geweest in het bieden van dergelijk hulp is verklaarbaar. De ondraaglijkheid (de subjectieve component van het lijdenscriterium) van psychisch lijden stelt behandelaars doorgaans niet voor problemen, want goed invoelbaar, maar dat ligt vaak anders met de uitzichtloosheid van dat lijden (de objectieve component). Psychiaters aanvaarden niet snel dat er geen mogelijkheden meer zijn om ondraaglijk psychisch lijden te verzachten. Het besluit dat er geen andere redelijke oplossing voor de situatie van de patiënt bestaat dan het bieden van hulp bij zelfdoding wordt dan ook niet zo gauw genomen. Daar komt bij dat het verzoek van de patiënt vrijwillig en weloverwogen moet zijn, en dat van wilsbekwaamheid in die zin bij psychiatrische patiënten niet altijd sprake is.
Behandelopties
Het debat over de toegankelijkheid van euthanasie op dit deelterrein van de geneeskunde is niet nieuw. De problemen ontstaan wanneer in dit debat hulp bij zelfdoding (of levensbeëindiging op verzoek) door sommige psychiaters wordt voorgesteld als een behandeloptie. Opzettelijke levensbeëindiging door een arts is een handelingsoptie, géén behandeloptie.
Het verschil in betekenis is wezenlijk. Behandelopties maken deel uit van de professionele standaard van hulpverleners. In behandelrelaties hebben patiënten een afdwingbaar recht op behandeling volgens de professionele standaard van de beroepsgroep van de behandelaar, zoals vastgelegd in protocollen, richtlijnen, etcetera. Op iets anders kan een patiënt geen recht doen gelden.
Op hulp bij zelfdoding heeft een patiënt géén recht. Het betreft een handelingsoptie (en zeer zeker eentje die in een behandelrelatie ter sprake kan en mag komen), maar géén behandeloptie. Een psychiater die publiekelijk uitdraagt dat hulp bij zelfdoding een behandeloptie is wanneer er geen andere behandelopties meer zijn, doet voorkomen dat het normaal medisch handelen betreft, waarop patiënten dus recht hebben.
Consensus binnen de beroepsgroep wordt niet gevonden door optredens in talkshows
Dat is buitengewoon kwalijk. Psychiaters zijn artsen en artsen maken deel uit van een beroepsgroep die zichzelf professioneel mag noemen. Het kenmerk van professionele beroepsgroepen is hun autonomie. Een professionele beroepsgroep reguleert in belangrijke mate zichzelf, en bepaalt in beginsel zelf hoe de leden het beroep hebben in te vullen. De daarvoor benodigde normen komen in verenigingsverband tot stand op een manier die geacht wordt transparant te zijn, en die voor alle leden ten minste de mogelijkheid van inspraak zou moeten bieden.
Streven naar consensus
Wordt op deze manier in een beroepsnorm bijvoorbeeld vastgelegd welke behandeling voor welke ziekte, aandoening of stoornis het meest geschikt is, op basis van wetenschappelijk bewijs uiteraard, dan is het ‘not done’ voor een individuele beroepsbeoefenaar om nadien alternatieve behandelingen naar buiten toe uit te dragen. Dat zou onprofessioneel zijn en ook het vertrouwen in de professie geen goed doen. De beroepsbeoefenaar had zijn of haar opvattingen immers vóór de vaststelling van de norm kunnen inbrengen.
Dat hulp bij zelfdoding aan psychiatrische patiënten geldt als niet-normaal medisch handelen, neemt niet weg dat de psychiatrische beroepsgroep ook hier zélf naar consensus te streven heeft. Wanneer zijn de psychiatrische behandelopties ‘op’? Wanneer zijn er geen redelijke alternatieven meer? Wanneer is lijden uitzichtloos? Op hoofdlijnen zal men elkaar op die punten moeten vinden. Die consensus binnen de beroepsgroep wordt niet gevonden door optredens in talkshows, het posten van berichten in sociale media en het wijzen naar elkaar in interviews.
Ook professionele beroepsgroepen staan niet boven de wet. De Euthanasiewet biedt voor individuele artsen een rechtvaardigheidsgrond voor het begaan van wat in het Wetboek van Strafrecht is aangemerkt als een strafbaar feit. Niet meer en niet minder. Dat de keuze voor de handelingsoptie van hulp bij zelfdoding nu eenmaal nooit meer kan zijn dan een louter individuele, op compassie gebaseerde beslissing, neemt niet weg dat nagedacht mag worden over de (extra) zorgvuldigheid waarmee dergelijke hulp in geval van uitzichtloos en ondraaglijk geestelijk lijden geboden wordt.
Maar ook hier hoort de discussie eerst en vooral in de eigen groep gevoerd te worden, op transparante, inclusieve en participatieve wijze. Dat men in deze discussie de steun van derden tracht te mobiliseren (in de vorm van ‘maatschappelijke bijval’, ‘juridisch advies’ of het ‘oordeel van de toezichthouder’) is weinig constructief, duidt op onvermogen, en toont een in het oog springend gebrek aan professionaliteit. Deze discussie moet zuiver en bedachtzaam gevoerd worden op de plek die zich daarvoor van oudsher leent. Dit discours kan buiten de aandacht en betrokkenheid van derden, daar is het belangrijk genoeg voor.
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.