Opinie | Ouders, geen zorgen: de fles is net zo goed voor je baby als de borst

‘Misschíen?”, vroeg ze ontzet, terwijl ze haar hoofd nog dichter bij dat van mij bracht. „Je gaat misschíen borstvoeding geven? Niet zéker?” Ze kneep haar ogen samen. „Dan gaat het niet lukken”, zei ze, „je moet het echt willen.”

Zonde hoor. Zelf had ze haar zoon achttien maanden gevoed met het vloeibare goud – haar woorden – uit haar borsten. Goed hè? „Eh”, mompelde ik, „geen idee?” Jawel, zei ze, dat was heel goed. Het was niet makkelijk geweest, maar het had zijn vruchten afgeworpen. Haar zoon bekleedde nu een hoge functie bij een bank.

Mijn zwangere buik had het startsein gevormd voor een minutenlang relaas over de voordelen van borstvoeding. Dat ik een vreemde op een feestje was, die ze vlak daarvoor in een hoek had gedreven bij de kaasstengels, maakte niet uit. Ze zou me alles vertellen. Over tepelkloven, de toeschietreflex, het stimuleren van de melkproductie. Dit was mijn eerste ontmoeting met een lid van de borstvoedingsmaffia; ruim twee jaar geleden, kort voor de geboorte van mijn zoon.

Rotgeschrokken

Het voorval schoot me onlangs weer te binnen toen het Voedingscentrum met borstvoedingscijfers kwam, gebaseerd op een onderzoek onder 3.871 nieuwe moeders. Wat bleek: slechts 53 procent begon na de geboorte met het geven van uitsluitend borstvoeding – geen kunstvoeding dus. Een historisch laag percentage. Twee derde van de ondervraagden had „teleurgestelde gevoelens” over het niet kunnen volbrengen van de zes maanden borstvoeding die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert.

In de Volkskrant verscheen een alarmerend stuk waarin een lactatiekundige liet weten zich „rotgeschrokken” te zijn. In NRC stelde een andere dat het mooi was dat borstvoeding zo weer op de kaart werd gezet, want het bood vele gezondheidsvoordelen. Zo zou het de kans op een heleboel ziektes verminderen, en obesitas voorkomen. Dat het bewijs voor de positieve effecten van moedermelk zwak of afwezig is, wordt er niet bij gezegd.


Lees ook
Borstvoeding geven is niet meer gewoon

Lactatiekundige Anja Bakker.

Maar wat mij vooral opviel: op de redenen om níet aan borstvoeding te beginnen (of ermee te stoppen) en je baby in plaats daarvan kunstvoeding te geven, wordt nauwelijks ingegaan. En dat is geen zeldzaamheid wanneer het aankomt op de borstvoedingskwestie. Jammer. Want juist voor het gebruik van kunstvoeding valt veel te zeggen.

Moedermelkkrachten

Natuurlijk is het goed als moeders er na eigen afweging voor kiezen borstvoeding te geven. Maar de manier waarop momenteel over borstvoeding wordt gecommuniceerd, is wel erg rooskleurig en eenzijdig. We hebben een nuchtere, hedendaagse kijk op borstvoeding nodig. Niet alleen omdat het wel meevalt met die magische moedermelkkrachten, maar bovenal omdat ouders van pasgeboren baby’s geen behoefte hebben aan veroordelende woorden en bemoeizuchtige adviezen van de lactatiekundigenclub en het Voedingscentrum.

Wat betreft die nogal tegenvallende borstmelkmagie: daar kwam ik zelf pas achter na twee maanden kolven op een snikhete slaapkamer. Bij vertrek had de kraamhulp mij op het hart gedrukt door te gaan met het geven van gekolfde borstmelk in een fles. Ja, ook als dit betekende dat ik vier keer per dag als een koe was aangesloten op een kolfapparaat, dat na elke sessie uit elkaar moest worden gehaald, zodat de losse onderdelen konden worden gesteriliseerd. Dat onze baby steeds in slaap viel bij het drinken aan de borst, was geen reden om op kunstvoeding over te gaan. Dat begrepen we wel, toch? Mijn vriend en ik knikten braaf.

Ons oorspronkelijke plan ten aanzien van borstvoeding geven: we zouden wel zien. Al had ik mijn bedenkingen. Zo was ik nooit in katzwijm gevallen bij de aanblik van een zuigende baby aan een tepel. Sterker nog, ik had zelf erg weinig met gezuig aan mijn tepels. Maar wat ik veel belangrijker vond: het was na negen maanden zwangerschap en een bevalling wel eens tijd de lasten wat eerlijker te gaan verdelen met mijn vriend.

Het leek me een goed idee daarmee na de geboorte van onze zoon niet al te lang te wachten. Niet in de laatste plaats omdat ik opzag tegen de volledige verantwoordelijkheid voor het voeden van een pasgeborene die minstens zevenmaal per dag dronk, en ’s nachts nog een paar keer. En ook omdat het me vreselijk leek: de voorsprong die het me vast ging opleveren. Dat ik mijn vriend dan straks ging uitleggen hoe onze zoon gevoed, verschoond en getroost moest worden. Luisterde hij wel, hallo?

En dan, na mijn zwangerschapsverlof, het kolven op mijn werk: met de Medela-kolfkoffer in de hand, rennend richting zo’n prikkelarme ruimte, foto van de baby erbij en gáán. Drie keer per dag. In die tijd zou ik ook kunnen – ik noem maar wat – werken. Of ik zou wat anders kunnen doen. Iets buitenshuis. Iets leuks. Iets zonder een voedingsbeha vol zoogkompressen, me druk makend over lekkende borsten die hoognodig verlicht moesten worden van al dat vloeibare goud. Toegegeven, het leek me al bij voorbaat niets.

Een páár voordelen?

Wie dit hardop uitspreekt, maakt zich niet populair. Niet op feestjes, en ook niet bij de medewerkers van de geboortezorg. Toen ik belde over de mogelijkheid tot stoppen met kolven, vroeg de verloskundige of ik wel aan de hechting had gedacht. „Hechting?”, dacht ik even later, wederom aangesloten op het melkapparaat, terwijl mijn vriend in de woonkamer aan het chillen was met onze zoon. Met op de achtergrond het ritmische gepomp van de machine die het kostbare levenselixer uit mijn borsten zoog, las ik het eerste wetenschappelijke artikel over borstvoeding. Er waren inderdaad een paar voordelen, las ik. Wacht even, een páár voordelen?

Eerder had ik van alle kanten gehoord dat borstvoeding wel meer dan ‘een paar’ voordelen had. Volgens de GroeiGids, één van de vele voorlichtingsfolders die mij was toegeschoven, verlaagde borstvoeding de kans op hart- en vaatziekten, suikerziekte en overgewicht. Daar voegden de babyboeken en -blogs nog een flink aantal voordelen aan toe: aan de borst gevoede kinderen waren bijvoorbeeld socialer en hadden een hoger IQ.

Ik ging door met lezen. Over de samenstelling van kunstvoeding, en de strenge Europese richtlijnen die hiervoor zijn opgesteld. Over het doorlopende labonderzoek naar moedermelk zodat de kunstvariant zo goed mogelijk wordt nagebootst. En toen liep het uit de hand. De rest van mijn zwangerschapsverlof bracht ik door in de medische artikelendatabase PubMed. Mijn obsessie nam dusdanige proporties aan dat ik mijn uitgever belde om te vertellen dat ik mijn roman later zou inleveren; ik had het te druk met de research voor een boek dat ik ging schrijven over borstvoeding.

Diezelfde week legde ik contact met drie verschillende academische ziekenhuizen. Wat dachten de professionals: ging het hier om borstvoedingsmythes of hadden we het over keiharde feiten? Oftewel: kon je je kind borstvoeden richting een glansrijke carrière en een Nobelprijs, en kreeg het er een atletisch lijf van? Ik interviewde een medisch specialist neonatologie die moedermelk onderzocht en meeschreef aan de officiële ESPGHAN-kunstvoedingsrichtlijnen. Ik sprak een kinderarts, gespecialiseerd in zuigelingenvoeding, en een onderzoeker kindergeneeskunde, gepromoveerd op kunstvoeding en te vroeg geboren baby’s. De conclusie: borstvoeding zorgt voor wat gezondheidsvoordelen, maar de meeste zijn niet wetenschappelijk onderbouwd.

Slimmer en slanker

Nog een conclusie: het boek dat ik wilde schrijven, bestond al. In Cribsheet checkt Emily Oster, een Amerikaanse hoogleraar economie aan Brown University de wetenschappelijke legitimiteit van de duizelingwekkende hoeveelheid studies naar borstvoeding. Daar blijft niet veel van over. Waar de effecten op korte termijn weinig indrukwekkend zijn (minder maag- en darmklachten, lees: minder diarree; een kleinere kans op eczeem, verkoudheid en oorontstekingen), zijn die op lange termijn niet of nauwelijks bewezen. In de meeste gevallen is sprake van een correlatie, maar niet van een causaal verband. Tussen borstvoeding en een hoger IQ bijvoorbeeld, en borstvoeding en obesitas. In beide gevallen bestaat wel een verband, maar wordt daarmee niet aangetoond dat borstmelk daarvan de oorzaak is. Aannemelijker is, schrijft Oster, dat het niet de moedermelk is die de kinderen slimmer en slanker maakt, maar dat het ligt aan de borstvoedende moeders, over wie bekend is dat ze hoger opgeleid, gezonder en rijker zijn.

Dat de WHO adviseert minstens zes maanden borstvoeding te geven, ligt aan het mondiale karakter van het instituut, dat geen regionale adviezen uitschrijft. Aangezien niet alle landen beschikken over schoon drinkwater en kwalitatief hoogwaardige kunstvoeding is de aanbeveling te begrijpen.

Emanciperend alternatief

Terug naar de noodklokken van het Voedingscentrum. Dat noemt als meest gehoorde stopredenen: borstvoeding geven is pijnlijk, het is vermoeiend, het lukt niet, het is lastig te combineren met werk. Stuk voor stuk valide redenen dus, die niet tot die eerdergenoemde teleurstelling zouden hoeven leiden, aangewakkerd door zorguitingen en de inzet van een leger aan lactatiekundigen.

Zeker omdat er een volwaardig alternatief is, dat ook nog eens emancipeert. Dankzij kunstvoeding is ook de vader – of de andere moeder of verzorger – vanaf het allereerste moment betrokken bij de baby. Lijkt me niet slecht voor hun band. Over hechting gesproken: drie onderzoekers van het Radboudumc stelden in 2008 vast dat het vermeende positieve effect van moedermelk op de relatie tussen moeder en kind niet wetenschappelijk wordt ondersteund.

Over het effect van flesvoeding op de relatie van ouders met hun pasgeboren baby heb ik niets kunnen vinden. Maar dat kan haast niet anders dan positief zijn. Want wat maakt het een groot verschil: samenleven met iemand die ’s nachts niet elke drie uur hoeft op te staan voor een voeding, maar elke zes.


Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’