Opinie | Ook leerlingen op het vmbo moeten goed geschiedenisonderwijs krijgen

Het geschiedenisonderwijs op het vmbo is al jaren een ondergeschoven kindje. Zo hebben de meeste vmbo-leerlingen hoogstens twee jaar geschiedenisles, is het examenprogramma eurocentrisch en staan de lesuren al jaren in de verdrukking. Met de komst van de ‘nieuwe leerweg’, de samenvoeging van de gemengde- en theoretische leerwegen in het vmbo, wordt de laatste nagel geslagen in de doodskist van het vak geschiedenis. Zo staat het geschiedenisonderwijs op het vmbo wederom op de tocht.

Vanaf het huidige schooljaar mag elke school een ‘praktijkgericht programma’ (PGP) aanbieden binnen beide leerwegen van het vmbo; de theoretische leerweg (tl) en de gemengde leerweg (gl). Het PGP bestaat uit praktijkgerichte opdrachten (bijvoorbeeld het ontwikkelen van een duurzame menukaart voor een restaurant) en een programma ‘overstijgende vaardigheden’ (zoals taalvaardigheid, analytisch denken en samenwerken). Deze curriculumwijziging is bedoeld om leerlingen zich beter te laten oriënteren op hun toekomstige beroep.

De bedoeling van het PGP is niet onzinnig. Maar de manier waarop het wordt geïmplementeerd, staat haaks op de wensen van politiek Den Haag en de samenleving. Moest er namelijk ook niet meer aandacht komen voor het koloniale verleden, burgerschap en de Holocaust? Daarnaast worden Nederlandse jongeren dagelijks via sociale media geconfronteerd met beelden van bijvoorbeeld de conflicten in het Midden-Oosten en de Oekraïne. Om deze zaken te begrijpen, heb je historische kennis nodig. Die heb je eveneens nodig om kritisch te kunnen omgaan met nepnieuws. Ook dat is een typische denkvaardigheid binnen het schoolvak geschiedenis.

Waar is de borging van de kwaliteit van het curriculum, waar is de samenhang?

Maar door de introductie van PGP staat het vak geschiedenis nu onder druk – net als alle ‘gewone’ algemeen vormende (avo) vakken zoals aardrijkskunde, biologie, Frans, etcetera. Dat komt door de maximum hoeveelheid studielasturen (slu’s) in het onderwijs. Scholen die het PGP aanbieden in de theoretische leerweg hoeven in het derde jaar één avo-vak minder te geven. Hierdoor wordt het vak geschiedenis in een ‘concurrentiestrijd’ geplaatst met het PGP, maar ook met vakken als aardrijkskunde, biologie, en Frans. Daardoor wordt de kans nog groter dat een vmbo-leerling maar tot zijn veertiende levensjaar geschiedenis krijgt.

Wazige paraplu’s als ‘mens en maatschappij’

Sterker, de komst van het PGP vergroot het risico dat zelfs al in de onderbouw (de eerste twee leerjaren van het vmbo) de kwaliteit van het vakonderwijs zal afnemen door samenvoeging van avo-vakken onder wazige paraplu’s als ‘mens en maatschappij’. De kans bestaat dat schooldirecties besluiten om van meet af aan bijvoorbeeld de vakken geschiedenis, economie en aardrijkskunde niet meer los in het rooster aan te bieden, maar samen te voegen. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden om meer ruimte in het schoolprogramma te creëren voor bijvoorbeeld een PGP in de onderbouw, ten kostte van lesuren bij de avo-vakken.

Het gevolg is dat leerlingen gewoonweg over minder historische kennis en vaardigheden beschikken en dat is in strijd met het fundamentele doel van algemeen vormend onderwijs: de mentale en fysieke vermogens van het kind zo optimaal mogelijk tot ontwikkeling brengen, door een verscheidenheid aan samenhangende kennis en vaardigheden. In menig schoolcurriculum is de verscheidenheid zichtbaar, maar ontbreekt het aan samenhang. Alleen in een coherent, afgestemd lesprogramma kan kennis- én vaardighedenopbouw beklijven. Dat kan niet als vaklesuren en projectlesuren zomaar uitgeruild kunnen worden.

Niet inwisselbaar

Juist de manier waarop het PGP wordt geïmplementeerd veroorzaakt het wezenlijke probleem. Nu lijkt het alsof de onderdelen van het curriculum inwisselbaar zijn, dat als je iets weghaalt het kind net zoveel leert, zelfs beter leert. Zou dat niet eerst onderbouwd moeten worden, voordat het knutselen begint? Managers in het onderwijs zullen de geboden kans om studielasturen te compenseren met beide handen aangrijpen om zo makkelijker grip te krijgen op een ingewikkeld probleem: het invoegen in een bestaand curriculum van door de overheid verordonneerde zaken. Voeg iets toe en haal iets weg: klaar. De vakdocent past zich met de inhoud wel aan – als die er nog is.

Het integreren van iets nieuws in een bestaand onderwijscurriculum vraagt allereerst een inhoudelijke benadering en pas daarna een organisatorische. Knutselen aan het curriculum veronderstelt inzicht in het belang van een samenhangend geheel. Waar is de borging van de kwaliteit van het curriculum, waar is de samenhang? Waar worden de vragen gesteld: als je in het onderwijs iets niet meer doet, wat leert het kind dan niet meer? Waarom was dat vak geschiedenis er überhaupt? Wat was de waarde?