‘Jeugd is mooi, maar komt te vroeg.” In haar hervertelling van de Griekse mythen opent Imme Dros vaak met een intrigerende paradox die aan het eind van het verhaal een perfecte samenvatting blijkt en meteen een uitdrukking is van een diepe tragische waarheid over de mens. „Zelfs een boterbloem lijkt al gevaarlijk in vreemde gebieden,’ schrijft ze in De mythe van de argonauten en het gulden vlies. Of in De mythe van Atalante: „Mensen willen zijn als andere mensen, maar anders.” Het zijn meesterlijke zinnen. Niet alleen door hun paradoxale toegang tot grote inzichten, maar ook omdat ze een kind evenveel aanspreken als een volwassene. Althans dat was een kleine dertig jaar geleden zo. We waren nog net niet massaal verbonden met het digitale wereldwijde web, toen Dros in 1996 de harten stal van jong en oud met haar kinderboekenweekgeschenk De huiveringwekkende mythe van Perseus.
Ik las het onlangs voor aan mijn jongste, die voor zijn elfde al aardig geletterd is en bovendien heel leergierig. Zonder zijn geduld had hij de schoonheid ervan niet kunnen ontdekken en als hij een smartphone had gehad zeker niet. Want wat de ontwikkelingen in ons digitale tijdperk betreft kunnen we concluderen: de jeugd is mooi, maar kwam te laat.
Of is het nog niet te laat om de huiveringwekkende gevolgen van de sociale media te keren?
Hoe kun je lezen leuk gaan vinden als je er niets aan vindt? Als we het antwoord op deze vraag hebben, wordt het werk voor alle leesbevorderingsinstanties een stuk aangenamer. Want al jaren willen we de jeugd en eigenlijk iedereen aan het lezen krijgen, maar wordt er juist steeds minder gelezen. En dan we hebben het over boeken, over literatuur en over de krant, want strikt genomen zijn we met de digitalisering heel veel meer gaan lezen. Appjes, mailtjes, edits, comments, chats, pushberichten, wachtwoorden, reviews, maattabellen voor de kleding die we online bestellen en waarvoor we eerst allemaal vragen hebben gelezen die we dan in vensters typend moeten beantwoorden. Kortom, letters genoeg in ons mediatijdperk. En toch lezen we steeds meer over ontlezing.
Lees ook
Minder plaatjes en filmpjes, meer en rijkere teksten
Doorscrollen
Gelukkig is er op TikTok #BookTok: „Heey lieve booktokker. Ben jij op zoek naar een Nederlandstalig boek dat zich afspeelt op het strand en waarbij de karakters elkaar niet kunnen uitstaan en die makkelijk en lekker wegleest? Dan heb ik de perfecte tip voor jou.”
„Heey booktok, ik las 137 boeken dit jaar en dit zijn mijn 18 favorieten: eerst een feelgood van eigen bodem over dementie. En echt dit was heel ontroerend. Ik heb letterlijk drie keer gehuild.”
En zo kunnen we nog wel even doorscrollen. Het lijkt een slimme oplossing. ‘Adult’ en ‘young adult’ zit immers massaal op zijn telefoon. En we weten al sinds de Griekse oudheid dat mensen willen zijn als andere mensen, maar dan anders. En dus maken we filmpjes met mensen die ons stimuleren het net als hen anders te doen en niet meer naar filmpjes te kijken, maar om boeken te gaan lezen. En ja het werkt, kijk maar naar de verkoopcijfers. De boekenbranche bloeit er van op. Helaas als een tuin vol Japanse duizendknoop die alles overwoekert. Er worden via dit medium misschien een paar boeken meer verkocht, maar behalve dat het voornamelijk ongemakkelijke feelgood en fantasieloze fantasy is, is de rest van de doelgroep allang verdwaald in andere digitale oorden. Want dat wordt steeds duidelijker. Bijvoorbeeld uit onderzoek van literatuurwetenschapper Niels Bakker die onlangs aan de Vrije Universiteit van Amsterdam promoveerde op een onderzoek naar de invloed van digitale middelen op ons leesgedrag. Wie nog geen geoefend lezer is in het zogenaamde ‘diep lezen’ is nauwelijks in staat om los te komen van de oneindige stroom aan visuele shorts met dansjes, pranks en kattenfratsen. In een interview in Lezen, het kwartaalblad voor leesbevordering en literatuureducatie pleit Bakker dan ook voor een teruggang naar het papieren boek. Ja, op papier is lezen leuk, maar hoe krijg je ze daar?
Als we willen weten hoe we lezen leuk gaan vinden als we het niet leuk vinden, moeten we ons toch eerst de vraag stellen of mensen die lezen niet leuk vinden eigenlijk wel lezen als ze lezen. We kunnen niet in iemands hoofd kijken, maar misschien heeft degene die geen lol aan lezen beleeft het echte lezen helemaal niet onder de knie. Dan kun je het natuurlijk leuker proberen te maken, met plaatjes, spelletjes, boeken van films, booktookcommunity’s, maar zolang je niet leest, ga je lezen niet leuk vinden.
Een kleinschalig leesexperiment, waarover ik in het NOS Jeugdjournaal onlangs een item zag, stemde me hoopvol. Op dertig basisscholen in Nijmegen kregen leerlingen uit groep 7 en 8 voor begrijpend lezen veel langere teksten te lezen. En zonder plaatjes. De kinderen scoorden significant beter op de doorstroomtoets, vergrootten hun vocabulaire, kregen meer plezier in lezen en veel kinderen gingen ook zelf meer lezen in hun vrije tijd. Een van de leerkrachten die het woord kreeg, legde uit dat de oude methode met kleine stukjes tekst en veel plaatjes voor versnipperde aandacht zorgde, waardoor het lezen zelf niet werd gestimuleerd. En ook had hij gemerkt dat de opdrachten bij de oude methode – het omcirkelen van ‘waar / niet waar’ – vaak gokkend gedaan werden.
En misschien is die preoccupatie met waarheid en met ‘begrijpend lezen’ wel een deel van het probleem. In Die Krise der Narration schrijft de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han dat de vertelling in onbruik is geraakt in een maatschappij die draait om informatie, harde feiten en naakte cijfers.
De kunst van vertellen
Als we willen dat de jeugd gaat lezen, moeten we de onredelijke kant van de leespraktijk misschien wat meer onder ogen zien. Han illustreert de functie van onredelijkheid met een verhaal dat de bekende Duitse kinderboekenschrijver Paul Maar twintig jaar geleden voor Die Zeit schreef. In Het verhaal van de jongen die geen verhalen kon vertellen, is het jongetje Konrad een uitzondering in een gezin dat elkaar voortdurend verhalen vertelt. Zelfs van een dag op school kan hij geen verhaal maken. Het enige wat Konrad kan is het chronologisch opdreunen van droge feiten. Eerst dit, dan dat, toen zus, toen zo. Om hem de kunst van het vertellen bij te brengen wordt hij naar ene Fraülein Muhse gestuurd. Het wordt een even ontstellende en ontluisterende ervaring voor Konrad. Het oude vrouwtje ontvangt hem in een klein huisje dat bij binnenkomst oneindig groot blijkt te zijn en uit vele verdiepingen bestaat. Zij belooft hem het vertellen te leren als hij eerst een pakje voor haar aan haar zus elders in het huis bezorgd. Terwijl hij verwoede maar vergeefse pogingen doet het pakje te bezorgen beleeft hij de meest onnavolgbare avonturen. Hoe kan ik iemand die niet simpelweg een pakje kan bezorgen in godsnaam de kunst van het vertellen bijbrengen, vraagt de vrouw zich spottend af. Gedesillusioneerd en nog steeds onkundig in het vertellen keert Konrad uiteindelijk terug naar huis. Maar zodra hij thuis moet uitleggen waarom hij de kunst van het vertellen niet heeft kunnen leren, merkt hij dat hij niets heeft om op terug te vallen, de zuivere rede noch de harde feiten kunnen hem redden. En dan begint hij te vertellen.
Zoals Konrad juist door onbegrip leerde vertellen, zo leerde ik de kunst van het diepe lezen, uit een boek dat ik niet begreep. Mijn hele jeugd was taal niet echt mijn ding, en boeken lezen al helemaal niet. Wat mijn moeder ook voor me meenam uit de bieb of uit de boekwinkel, grappige verhalen, spannende verhalen, korte verhalen: ik las het niet. Tot ik in 5 vwo een boek in handen kreeg dat ik niet begreep. Het boek, Psychoanalyse en religie van Erich Fromm kreeg ik van mijn godsdienstdocent, die mij vanwege mijn al te kritische houding liever niet meer in de les wilde hebben. Als ik over het boek een verslag schreef hoefde ik alle weken tot de zomervakantie zijn lessen niet meer bij te wonen. Dat had ik er graag voor over en ik nam me voor de opdracht meteen het weekend erop af te raffelen. Maar afraffelen lukte niet. Vanaf het moment dat ik begon te lezen werd ik het boek ingetrokken. De taal ervan sprak me aan, maar ik begreep er bar weinig van.
Niet-begrijpend lezen, bracht me aan het lezen. En hoe. Ik las vervolgens niet begrijpend het ene boek na het andere. Van Kundera tot Diderot en van Camus tot Spinoza.
Slechte, onrijpe lezer
Deze lezer is „schijnbaar precies het omgekeerde van datgene, wat men gewoonlijk een ‘goede’ lezer noemt,” schrijft de Duitse schrijver en Nobelprijswinnaar van de literatuur Herman Hesse over de manier van lezen die mij aan het lezen bracht. „Hij gebruikt een boek niet anders dan ieder voorwerp van de wereld, het is voor hem alleen een uitgangspunt en impuls.” Het enige boek voor deze lezer is „een blad met de letters van het alfabet”.
Je moet niet altijd zo lezen volgens Hesse, maar wie „dit niveau überhaupt niet kent, is evenwel een slechte, een onrijpe lezer. Hij weet immers niet dat alle literatuur en alle filosofie van de wereld ook in hem zelf zit, dat ook de grootste schrijver uit geen andere bron schept dan uit die, die ieder van ons in zijn eigen wezen heeft.” Al lees je maar één keer in je leven een uur of een dag op het niveau „van het niet meer lezen, dan zul je daarna (de terugkeer is zo gemakkelijk!) een des te betere lezer, een des te betere luisteraar en interpreet van al het geschrevene zijn.”
Laten we ten behoeve van het leesonderwijs ophouden de kinderen te vragen of het waar is of niet waar is wat er staat. Geef alle kinderen de tijd, en een papier met letters van het alfabet. Want op papier is lezen leuk.
Dit is een ingekorte versie van de lezing die Coen Simon uitsprak tijdens het congres Lezen Centraal van Stichting Lezen op 17 april in het Beatrix Theater in Utrecht.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’