Het Internationaal Gerechtshof heeft 19 juli een uitspraak gedaan over de bezetting in de afgelopen decennia van de Palestijnse gebieden door Israël. In de uitspraak stelt het Hof dat Israëls langdurige aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden – Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en Gaza – illegaal is want in strijd met de territoriale scheidslijn in de VN Veiligheidsraad-resolutie van 1967. Het Hof kwalificeert die aanwezigheid als onrechtmatig, net als het gevoerde beleid en de praktijk van deze – zo schrijft het Hof – „bezetting”. De uitspraak heeft grote relevantie voor het Nederlandse buitenlandbeleid.
De regering-Schoof wijdt in haar Hoofdlijnenakkoord slechts twee zinnen aan „het Israëlisch-Palestijnse conflict”. Het akkoord stelt dat „Nederland […] het bestaansrecht en de veiligheid van de staat Israël [steunt].” Het bestaansrecht van de staat Palestina wordt echter niet genoemd. Het niet noemen van de tweestatenoplossing is niet alleen ongebruikelijk, het is intussen ook in tegenspraak met het internationaal recht. Sinds decennia erkent de internationale gemeenschap immers het Palestijnse recht op zelfbeschikking. De buitenlandparagraaf in het Hoofdlijnenakkoord doet er hoe dan ook niet aan af dat Nederland rekening zal moeten houden met het juridische kader dat door het Hof is neergezet.
Verwoestende oorlog
De uitspraak van het Hof over de juridische gevolgen van het Israëlische optreden in de bezette gebieden, is een advies dat volgde op een verzoek van de Algemene Vergadering van de VN in 2022. Het Hof gaat daarom niet in op de verschrikkelijke Hamas-aanval van 7 oktober en de verwoestende oorlog in Gaza die daarop volgde. Dat zal het Hof later doen, in de zaak die Zuid-Afrika tegen Israël heeft aangespannen. De huidige uitspraak gaat dus over Israëls politiek met betrekking tot de bezette gebieden in de afgelopen decennia.
Met de juridische status van ‘bezettende macht’ in de bezette gebieden komen wettelijke verplichtingen. Israël is gebonden aan het internationaal humanitair recht, internationale mensenrechtenverdragen en het recht inzake bezetting, dat de bevolking in bezet gebied beschermt. Het gaat bijvoorbeeld om gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het verbod op verandering van de bevolkingssamenstelling of discriminerende regelgeving – en ook aan de regels rondom het recht op zelfbeschikking.
Nederland mag geen hulp verlenen bij het in stand houden van de onrechtmatige Israëlische bezetting
Het Hof komt tot de conclusie dat Israël relevante regels van het internationaal recht al langere tijd op verschillende manieren schendt. Daarom stelt het dat Israël een einde moet maken aan de „onrechtmatige aanwezigheid” in de bezette gebieden – oftewel: het moet zich daaruit terugtrekken. Het Hof kwalificeert de bezetting als „een voortdurende onrechtmatige daad” die het gevolg is van annexatie, onrechtmatig nederzettingenbeleid en daarmee samenhangende onrechtmatige activiteiten, die voor mensenrechtenschendingen zorgen. Die situatie moet volgens de regels van de internationale staatsaansprakelijkheid „zo snel mogelijk” beëindigd worden.
Israël moet de situatie van vóór de bezetting herstellen – de kolonisten moeten dus vertrekken – en moet de schade die het tijdens de bezetting heeft aangericht, vergoeden. Het hof stelt ook vast dat het recht op zelfbeschikking in dit geval het recht op een „onafhankelijke en soevereine staat” inhoudt. Bij elkaar genomen zijn dit belangrijke bevindingen – zeker ook in de context van een vredesproces.
Economische banden
Het Hof gaat in zijn uitspraak ook in op de verplichtingen die „derde staten” hebben in het Israëlisch-Palestijns conflict. Daarbij stelt het vast dat veel van de geconstateerde schendingen van het recht naar hun aard alle staten in de wereld aangaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om mensenrechtelijke regels en het recht op zelfbeschikking, die door alle leden van de internationale gemeenschap moeten worden beschermd.
Deze uitspraak raakt ook Nederland direct. De beschermingsplicht vraagt om actief beleid, om stellingname door staten, tegen de door het Hof vastgestelde schendingen van het internationaal recht.
Lees ook
Nieuw ICJ-advies haalt Israëlische rechtvaardiging van bezetting Palestijnse gebieden onderuit
De uitspraak benadrukt dat derde staten juridisch verplicht zijn de huidige situatie in de bezette gebieden niet te erkennen. Ze betekent dat ook Nederland geen hulp mag verlenen bij het „in stand houden” van de onrechtmatige bezetting door Israël, en moet afzien van economische betrekkingen met de nederzettingen.
Derde staten zoals Nederland hebben volgens het Hof de plicht om, zelfstandig en in samenwerking met de VN, bij te dragen aan de beëindiging van de bezetting en de nederzettingenpolitiek, en aan de verwezenlijking van het Palestijnse recht op zelfbeschikking.
De kwestie van het verplaatsen van de ambassade naar Jeruzalem – een voornemen van het huidige kabinet – gaat niet over politiek ongemak. Het Hof noemt expliciet „diplomatieke missies”. Nu de aanwezigheid van Israël in Oost-Jeruzalem door het Hof met zoveel woorden als illegaal is aangemerkt, zou verhuizing van de Nederlandse ambassade naar een deels bezet Jeruzalem de erkenning inhouden van een onrechtmatige situatie en dus in strijd zijn met de internationaalrechtelijke verplichtingen van Nederland.
Met de uitspraak stelt het Hof een helder juridisch kader. Dat geeft derde staten minder ruimte voor omzichtige politieke manoeuvres. En het vraagt om actieve maatregelen om verdere medeplichtigheid aan onrecht tegen Palestijnen in de bezette gebieden te voorkomen. Nederland zal hiermee rekening moeten houden, ongeacht wie er in de regering zitten.