Opinie | Nalatigheid Faber verdient strenger toezicht

De Procureur-Generaal (PG) bij de Hoge Raad concludeerde recent dat er geen aanknopingspunten zijn om strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) omdat zij zou hebben nagelaten asielzoekers en medewerkers van het Aanmeldcentrum van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in Ter Apel te beschermen. Eerder had ik aangifte gedaan tegen de minister op grond van alarmerende rapportages van de Inspectie Justitie en Veiligheid waaruit blijkt dat zij opzettelijk medewerkers en asielzoekers in Ter Apel niet beschermt. De argumenten van de PG hebben echter niets met het strafrecht maar alles met politiek te maken.

Met name dit bewust nalaten van het onmiddellijk nemen van maatregelen vormde voor mij de aanleiding om in januari aangifte te doen van een ambtsmisdrijf door de minister van Asiel en Migratie.

Op basis van zo’n aangifte bekijkt de PG eerst of er aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk opsporingsonderzoek te starten. Daarna stuurt de PG zijn aanbevelingen aan de minister van Justitie. En vervolgens is het aan de minister dan wel de Tweede Kamer om al dan niet opdracht te geven tot het instellen van strafrechtelijke vervolging van de verantwoordelijke minister vanwege een ambtsmisdrijf. In dit geval: het opzettelijk nalaten om uitvoering te geven aan de bepalingen van de Grondwet of andere wetten voor zover dat tot haar takenpakket behoort.

Feitencomplex

Uiteraard ben ik me bewust van de politieke verhoudingen en had ik niet verwacht dat er daadwerkelijk opdracht zou worden gegeven tot strafrechtelijke vervolging van minister Faber. Wat ik echter wel had verwacht, was een gedegen analyse van het voorliggende feitencomplex. Daarbij had ik gehoopt dat de PG een scheiding zou maken tussen alle feiten en omstandigheden die tot het domein van de politiek behoren, en alle andere feiten en omstandigheden die strafrechtelijk wel relevant zijn. Immers, de PG bij de Hoge Raad gaat niet over de politiek, maar wel over het strafrecht. Met zo’n analyse zou helder en onafhankelijk kunnen worden vastgesteld waar zich de grens bevindt tussen politiek en strafrecht, een grens die in het huidige tijdsgewricht in toenemende mate door politici lijkt te worden genegeerd.


Lees ook

Aangifte tegen Faber wegens ambtsdelict is mogelijk

Minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV). Foto  Bart Maat

Tot mijn niet geringe verbazing deed de PG dat in het geheel niet. De PG formuleerde uitsluitend argumenten op grond waarvan hij concludeert dat het zeer de vraag is of het bewuste artikel uit het wetboek van strafrecht nog wel bestaansrecht heeft, omdat dat „stamt uit de Grondwet van 1840”. Ook verwees hij naar het rapport van de Commissie Fokkens (2021) dat kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het bewuste artikel in het kader van een wetsvoorstel om de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers anders te regelen. En als derde argument stelt hij dat een eventueel gestarte vervolging zou moeten worden afgebroken als het bewuste artikel inderdaad zou worden geschrapt. Dan kun je er beter maar net zo goed niet aan beginnen.

Het zijn argumenten die slechts verwijzen naar een politieke werkelijkheid waarin de wijze van strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers ter discussie is gesteld en waarbij de conclusie van de PG is: laten we het maar even afwachten. Dat is bij uitstek een politiek argument en ik dacht dat de PG daar nu juist verre van zou willen blijven. De PG gaat immers niet over de politiek.

Als de Inspectie over levensgevaarlijke situaties spreekt, moet een werkgever optreden; dat doet Faber niet

Het argument dat het bewuste artikel zo ‘oud’ is, is lichtelijk absurd. De strafbaarstelling van moord is nog ouder, maar dat is toch geen reden om het niet toe te passen? De Commissie Fokkens heeft voorgesteld dat het fenomeen ambtsmisdrijf anders moet worden geregeld; niet dat het artikel moet worden geschrapt. Dus kan het worden gehandhaafd.

Ook voert de PG aan dat er in het verleden wel eens is getracht om een minister vanwege een ambtsmisdrijf te vervolgen, maar dat dit telkens op niets uitliep. Ook dit argument is politiek en heeft niets met het strafrecht te maken.

Veiligheidsperspectief

Is er dan wel een strafrechtelijk verwijt dat de minister kan worden gemaakt? Jazeker. Het punt is dat de minister uitdrukkelijk afziet van het treffen van noodzakelijke maatregelen om zowel bewoners als medewerkers van het aanmeldcentrum Ter Apel bescherming te bieden. Let wel: dat is bescherming die wordt geëist vanuit veiligheidsperspectief. Toch duurt het een maand voordat de minister reageert, en slechts met de opmerking: „Het is terecht dat u de aandacht vraagt (…) ik houd de situatie nauwlettend in de gaten.”

Daar zit hem nu juist de crux. Als de Inspectie over levensgevaarlijke situaties spreekt, dan moet van een werkgever worden verwacht dat die handelend optreedt. Maar dat doet zij niet. En als de minister niet handelend optreedt – om slachtoffers te voorkomen – dan handelt de minister bewust nalatig. Dat is de kern van art. 355(4) Sr.

De PG noemt in zijn rapport, als bewijs dat de minister wel handelt, de bewering van de minister dat zij zich richt op een toekomstige beperking van de instroom. Ja, dat zal best. Maar daar ging het alarmerende rapport van de Inspectie niet over. Daar ging mijn aangifte ook niet over. Die ging over het niet ingrijpen van de minister om de veiligheidssituatie te verbeteren. En alleen de minister is in staat om in te grijpen waardoor het bij uitstek een ambtsmisdrijf is als dat wordt nagelaten.

Misschien wil de PG eens naar het motto van de Inspectie kijken: „Toezicht, omdat rechtvaardigheid en veiligheid niet vanzelfsprekend zijn.”