N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Imago Zo’n vijftig jaar geleden verrees Almere in de polder. Met de promotie van Almere City FC wordt de stad nu zelf eindelijk ook eredivisie, schrijft Robert Mienstra.
In 1978 kwam ik vanuit Amsterdam in Almere Haven wonen. En raakte in de hoofdstad meteen al mijn vrienden kwijt. Die kwamen voor geen goud van het ‘oude land’ de Hollandse Brug over naar Almere.
‘In Almere wil ik niet dood gevonden worden’, was lange tijd de teneur. Almere staat in Nederland inderdaad bekend om zijn mislukkingen: een onaf gebouwd kasteel langs de A6, een mislukt Icedome dat ijsstadion Thialf moest vervangen, plannen om een Egyptische piramide na te bouwen naast de stad, en ideeën om een twee kilometer hoge berg binnen de gemeentegrens aan te leggen. Ooit moest er een fontein in het Weerwater komen. Volgens een lokale krant van destijds zou Almere daar de uitstraling van het meer van Genève van krijgen. Maar de fontein spoot bij westenwind het plaatselijke ziekenhuis nat, en werd daarom gereduceerd tot een zielig straaltje.
En dan hebben we natuurlijk nog de volledig in de soep gelopen Floriade. De bezoekersaantallen voor de tienjaarlijkse wereldtuinbouwtentoonstelling vielen tegen; de gemeente zag zich geconfronteerd met een extra kostenpost van tientallen miljoenen. De imagoschade voor de stad is immens.
De uitspraak ‘Almere is een mislukte stad’ hebben we uiteindelijk óók over ons zelf afgeroepen.
Seizoenskaarten uitverkocht
En toch. De gemeente kan nog zoveel projecten bedenken waarmee de naam van Almere te grabbel wordt gegooid. Daar was afgelopen weekend ineens het succes van voetbalclub Almere City FC. Dat kleine voetbalclubje met een stadion waar krap 4.500 toeschouwers in kunnen. Gepromoveerd naar de Eredivisie.
Almere City FC is het enige historische wat Almere heeft. De roots van de voetbalclub gaan terug naar 1959, toen in Amsterdam de voetbalclub Zwarte Schapen werd opgericht. In 1995 verhuisde die club naar Almere. In 2000 werd de club omgedoopt tot FC Omniworld, een paar jaar later, in 2005, Almere City FC. Het lachertje van de eerste divisie. Een paar honderd bezoekers op de tribune. De gemeente wilde geen euro in de betaalde voetbalclub steken, ze moesten het zelf maar doen.
Almeerse inwoners volgden de club wel, maar bezochten de wedstrijden mondjesmaat. Toen het een maand geleden lekker ging in de play-offs was het stadion voor het eerst in de historie uitverkocht. FC Emmen werd in twee duels verslagen en daar was de ‘Almeredivisie’. Binnen een mum van tijd waren de seizoenskaarten voor 2023-2024 bij City uitverkocht. Als je wint heb je vrienden.
Ik was bij de huldiging op de Esplanade, één van de grootste pleinen van de stad. Nog nooit waren op dat plein zoveel mensen. Duizenden Almeerders juichten het team toe, veel van hen in een Almere City-shirt.
Gebrek aan toerisme
Ook landelijk is er veel aandacht. In de media wordt gejubeld over ‘het wonder van Almere’. Plotsklaps is er iets dat Almere een goed imago naar buiten geeft. Nu durven de inwoners ook met hun trots naar buiten te treden. De bewoners zelf waren al langer trots op en tevreden met hun stad: het groen, de 42 kilometer lange kustzone met talloze strandjes, het fietspadennet – misschien wel het beste van Nederland–, de gescheiden verkeerswegen met vrijliggende busbanen, het onderwijssysteem waar niet van zwarte en witte scholen wordt gesproken, en het gebrek aan toerisme. In onze stad word je nog niet wakker van de rolkoffertjes.
Cijfers bevestigen die trots. Uit onderzoek dat de gemeente Almere liet uitvoeren, ‘Almere in de Peiling’, blijkt dat 86 procent van de Almeerders (een beetje) trots is op Almere. Van de Almeerders is 75 procent betrokken bij de eigen wijk of buurt, 41 procent denkt dat het imago van Almere zich positief ontwikkelt. Almeerders vinden het fijn om in Almere te wonen. Slechts 3 procent van de inwoners vindt het (zeer) onprettig in de polderstad.
Almere heeft er plotsklaps duizenden ambassadeurs bij. Vijfenvijftig jaar geleden viel de polder droog. Nu wordt de stad zelf eindelijk ook eredivisie.
Praat mee over dit onderwerp en stuur een brief!
Wilt u reageren op een artikel? Stuur via dit formulier een brief (maximaal 250 woorden) naar de opinieredactie van NRC.
Als uw brief gepubliceerd wordt, dan nemen we per e-mail contact met u op. Anonieme brieven en brieven die aan verschillende media zijn gestuurd, plaatsen wij niet. De opinieredactie kan uit uw brief citeren in de zaterdagrubriek ‘Inbox van de redactie’.
Het Nederlands elftal heeft zich verzekerd van een plek bij de laatste acht landen van de Nations League. De ploeg van bondscoach Ronald Koeman rekende in de Johan Cruijff ArenA af met directe concurrent Hongarije (4-0) en kan daardoor de tweede plaats achter het al geplaatste Duitsland niet meer ontgaan. De kwartfinales van de Nations League zijn in maart.
Met de zege revancheerde Oranje zich ten dele van de vorige interlandperiode, met een gelijkspel bij Hongarije (1-1) en een kansloze nederlaag (ook al werd het maar 1-0) bij Duitsland. Ook na het thuisduel met Hongarije valt er nog genoeg te verbeteren. Nederland gaf, met name in het eerste deel van de wedstrijd, veel ruimte en kansen weg.
Koeman begroette Frenkie de Jong na een afwezigheid van ruim een jaar terug in zijn basiselftal. Samen met Ryan Gravenberch en Tijjani Reijnders vormde de speler van FC Barcelona het middenveld. De bondscoach voerde daarnaast twee opmerkelijke wijzigingen door. Niet Brian Brobbey of Joshua Zirkzee startte in de spits, maar Wout Weghorst. Jan Paul van Hecke kreeg om zijn opbouwende kwaliteiten naast aanvoerder Virgil van Dijk de voorkeur boven Stefan de Vrij in het centrum van de verdediging.
Uitgerekend Van Hecke stond in de derde minuut met balverlies bijna aan de basis van een vroege achterstand. András Schäfer kopte maar net over. Een aantal minuten later onderbrak de scheidsrechter het duel, omdat de Hongaarse assistent-trainer Ádám Szalai onwel werd. Na verlening van eerste hulp bleek hij even later „stabiel en bij bewustzijn” en ging Szalai voor verder onderzoek naar het ziekenhuis.
Twee strafschoppen
Oranje opende direct na de hervatting de score uit een strafschop van Weghorst, na hands van Tamás Nikitscher (1-0). Kort voor rust kreeg Nederland opnieuw een penalty, nu voor een lichte overtreding op Donyell Malen. Cody Gakpo nam de strafschop dit keer en schoot hard raak: 2-0.
Na rust kwam Hongarije er nog een paar keer uit, maar verder was het vooral de ploeg van Koeman die op jacht ging naar meer doelpunten. Denzel Dumfries schoot met een diagonaal schot in de 64e minuut fraai raak (3-0). Koeman wisselde De Jong halverwege de tweede helft voor Teun Koopmeiners, die daarmee ook na lange afwezigheid zijn rentree maakte bij Oranje. Koopmeiners scoorde al snel (4-0). Ook PSV’er Noa Lang keerde als invaller weer terug als international.
In de Verenigde Staten is de nieuwe variant van mpox opgedoken. Dat meldt de Amerikaanse gezondheidsdienst CDC zaterdag. Het gaat om de zogenoemde clade 1b-variant van mpox, die al maanden rondgaat in Congo, Burundi, Kenia, Rwanda en Oeganda. De VS zijn het zesde land buiten Afrika waar de nieuwe variant van mpox, eerder bekend als apenpokkenvirus, is vastgesteld.
Het gaat om een persoon in Californië die onlangs vanuit Oost-Afrika naar de VS was gereisd en milde klachten had. Hij of zij werd direct na terugkeer in de VS behandeld en zit sindsdien thuis in quarantaine. Volgens de gezondheidsdienst blijft het risico van het virus „voor het publiek laag”.
Van mpox bestaan twee varianten. Groep 1 komt oorspronkelijk uit Congo, groep 2 uit West-Afrika. Van deze laatste variant worden mensen over het algemeen minder ziek.
Deze zomer riep de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de internationale noodtoestand uit vanwege het nieuwe mpox-type, dat met name de bevolking van Congo hard treft. Zeker duizend inwoners zijn inmiddels al aan het virus gestorven. Er zijn daar tot nu toe dertigduizend besmettingen geregistreerd. De WHO vroeg andere landen vaccins te doneren. Voor de campagne zijn naar verwachting zo’n tien miljoen vaccins nodig.
Vaccinatie
Begin oktober kwam de vaccinatiecampagne in Congo op gang. Volgens sommige gezondheidsfunctionarissen stabiliseert het aantal mpox-gevallen in het Afrikaanse land, een mogelijk teken dat de epidemie aan het afnemen is.
Volgens de WHO werden in Congo de afgelopen weken wekelijks ongeveer 200 tot 300 besmettingen gemeld. In juli waren dat er nog bijna 400 per week. Maar volgens de WHO wordt slechts 40 tot 50 procent van de vermoedelijke infecties officieel vastgesteld en blijft het virus zich verspreiden in delen van het land.
De Afrikaanse gezondheidsdienst schat dat Congo minstens 3 miljoen mpox-vaccins nodig heeft om het virus te stoppen, en dat er nog eens 7 miljoen nodig zijn voor de rest van Afrika. Tot nu toe hebben de WHO en andere landen 900.000 vaccins toegewezen aan negen Afrikaanse landen die getroffen zijn door het virus. Ze verwachten dat er tegen het einde van dit jaar 6 miljoen vaccins beschikbaar zullen zijn.
Debat
In de Tweede Kamer ontstond eerder dit jaar debat over het al dan niet leveren van mpox-vaccins. Minister Fleur Agema (Zorg, PVV) wilde dat Nederland zelf een „veilige voorraad” van 100.000 vaccins had voor als Nederland met een mpox-uitbraak te maken krijgt.
De Kamer wilde, net als het RIVM en de eigen ambtenaren van het ministerie van VWS, dat Agema 13.200 van de 100.000 vaccins aan Afrika zou geven. Acht Kamerfracties – inclusief coalitiepartij NSC – dienden een motie in om 13.200 vaccins per direct in te zetten in de getroffen gebieden in Afrika”. De motie werd door een meerderheid van de Kamer aangenomen.
Lees ook
De moeizame bestrijding van de mpox-uitbraak in Afrika roept bij hulpverleners herinneringen op aan de coronapandemie
Maar liefst vijftien keer herhaalde premier Dick Schoof op vrijdagavond laat de zorgvuldig gekozen formulering dat er „in de fracties en in het kabinet geen sprake was of is van racisme”. Zojuist was staatssecretaris van Toeslagen, Nora Achahbar (NSC), vertrokken uit het kabinet. Zij had aanstoot genomen aan de manier waarop binnen het kabinet gepraat wordt over mensen met een migratieachtergrond. Er was, vertellen bronnen, in racistische termen over Marokkaanse of islamitische Nederlanders gepraat.
Voor Nora Achahbar, het enige kabinetslid van Marokkaanse komaf, waren de gebruikte termen reden om op te stappen. Met haar viel het kabinet bijna ook. NSC’ers verklaarden zich solidair met haar. Andere kabinetsleden eisten juist dat het verwijt van racisme „van tafel” moest. Uiteindelijk slikte NSC haar bezwaren in en suste Schoof de gemoederen bij de andere fracties door iedereen vrij te pleiten van racisme.
In de brief die Achahbar kort na haar aftreden op haar – inmiddels verwijderde – Instagram-pagina plaatste, ging het niet over racisme. Die brief ging over „de polariserende omgangsvormen van de afgelopen weken”. Schoof maakte dit verwijt meteen klein: hij zei dat Achahbar het had over polarisatie in de samenleving en in de Tweede Kamer. Dus niet in het kabinet. Maar bronnen rondom Achahbar bevestigen dat ze dat wel degelijk bedoelde.
‘Vijandgedreven politiek’
En daarmee raakt Achahbar de kern van de zaak. Het kabinet-Schoof wijkt af van voorgaande kabinetten, door, zoals bijzonder hoogleraar polarisatie en veerkracht Hans Boutellier (Vrije Universiteit) het noemt, aan „vijandgedreven politiek” te doen. Dat betekent, zegt hij, „dat een bepaalde groep als vijand wordt beschouwd, en onderdeel wordt gemaakt van het politieke debat. Donald Trump bedrijft deze politiek, en de PVV van nature ook, met de islam of met Marokkaanse Nederlanders als doelwit. En zodra je een groep als vijand hebt aangewezen, is de volgende vraag: hoe gaan we die vijand bestrijden? De ‘minder minder’-uitspraak van Wilders was een klassiek voorbeeld hiervan.”
Polarisatie, volgens Boutellier „gemobiliseerde vijandschap”, bestaat al geruime tijd in de samenleving. Groepen burgers beschouwen andere groepen als hun vijand. Maar nu de radicaal-rechtse PVV de grootste regeringspartij is geworden, is er volgens Boutellier een nieuwe situatie ontstaan. „De polarisatie komt niet alleen van groepen onderling, maar het openbaar bestuur doet er zelf aan mee. Ofwel: de polarisatie is niet langer horizontaal, maar verticaal: het openbaar bestuur keert zich tégen groepen burgers.”
De eerste tekenen van deze ‘verticale polarisatie’ zag Hans Boutellier in de coronacrisis. Groepen burgers richtten zich niet op elkaar, maar dachten dat de overheid tegen de bevolking aan het samenspannen was. „Er ontstond een beweging van, zoals de AIVD dat noemt, anti-institutioneel extremisme. Dit lijkt wel op de omgekeerde beweging: politiek en bestuur keren zich tegen burgers, gooien olie op het vuur. Dat is problematisch voor een samenleving die toch al onder grote spanning staat.”
Hier waren de afgelopen dagen veel voorbeelden van te zien. Staatssecretaris Jurgen Nobel (Participatie en Integratie, VVD) zei dat islamitische jongeren „voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Schoof zei vorige week maandag dat „een specifieke groep jongeren met een migratieachtergrond” zich schuldig had gemaakt aan het geweld in Amsterdam, zonder dat die feiten al bekend waren, en verbond daar de conclusie aan dat Nederland „een integratieprobleem” heeft. VVD-leider Dilan Yesilgöz noemde in een ‘longread’ over de rellen „de mislukte integratie” een „bron van alles wat gaande is”. Dit gebeurde allemaal voordat kringen in en rondom het kabinet vertelden dat er dáár, achter de dichte deuren van het Catshuis, nog veel heviger woorden vallen. Woorden als „kutmarokkanen”, en „antisemitisme zit diep in het dna van moslims”. Schoof wilde die uitspraken niet bevestigen of ontkennen.
Volgens Hans Boutellier is het niet nieuw dat groepen in de samenleving meer tegenover elkaar staan, bijvoorbeeld door de oorlog in Gaza. „Wat wél nieuw is, is dat het openbaar bestuur er een flinke schep bovenop doet. En dat heeft weer effect op de samenleving. Zodra vijandgedreven politiek legitimiteit krijgt, is het ook minder problematisch de ander als vijand te benoemen. De overheid staat voor het algemeen belang en moet er voor iedereen zijn, en zou daarom die vijandigheid onder controle moeten houden en dempen.”
Veiligheid en sociale cohesie
Politici kunnen ver gaan in hun uitspraken, voor bestuurders ligt dat anders, zegt hoogleraar politiek pluralisme Sarah de Lange (Universiteit van Amsterdam). „Bestuurders hebben in de eerste plaats de taak de veiligheid en sociale cohesie te bewaren. Dat gaat alleen door te de-escaleren, niet door verder de tegenstellingen aan te wakkeren.”
Als bestuurders voor het laatste kiezen, zegt De Lange, „heeft dat direct een negatieve invloed op burgers”. „Politici onderschatten hun invloed. Ze zeggen vaak dat ze uitdrukken wat burgers voelen, maar het werkt vaak andersom: zij hebben een leidende, agenderende rol in het vormen van de publieke opinie.”
Het is volgens Sarah de Lange „niet heel verrassend dat het kabinet-Schoof actief polariseert”. „Dat hoort bij radicaal-rechts. Ik vind het wel verrassend dat het zo wijdverbreid is geraakt in bestuurlijk Nederland, zowel nationaal als lokaal. Na de rellen werden ook in Amsterdam stevige uitspraken gedaan voordat alle feiten bekend zijn. Pas daarna, in de gemeenteraadsvergadering van dinsdag, is een veel verzoenender toon aangeslagen.”
Ook de vorige premier, Mark Rutte, hanteerde soms buitengewoon polariserende termen. Hij zei ‘pleur op’ over Turkse Nederlanders die Nederlandse normen en waarden niet zouden onderschrijven. Maar dat gebeurde incidenteler, terwijl het volgens de wetenschappers nu voortdurend gebeurt. Zij zien daarom een groot contrast tussen de retoriek en het beleid van het kabinet-Schoof en voorgaande kabinetten. Ook de manier waarop bestuurders omgingen met heftige polariserende gebeurtenissen was anders. Denk aan de sussende, dempende manier waarop bestuurders reageerden op de moord op Theo van Gogh, in 2004, of de vluchtelingencrisis van 2015.
Rellen in Geldermalsen
Een goed voorbeeld daarvan is de toenmalige gemeente Geldermalsen (circa 25.000 inwoners). Eind 2015, midden in de vluchtelingencrisis, werd deze gemeente in de Betuwe landelijk nieuws. De gemeente wilde een asielzoekerscentrum voor 1.500 mensen openen. Bij het gemeentehuis braken vlak voor de beslissende raadsvergadering hevige rellen uit. Hekken, die bedoeld waren om de honderden woedende tegenstanders van het azc tegen te houden, vlogen door de lucht. Agenten werden bekogeld met zwaar vuurwerk of fysiek belaagd, lawinepijlen en flessen vlogen door de lucht. De politie loste waarschuwingsschoten. Opeens voelde Geldermalsen wat ‘polarisatie’ in de praktijk kan betekenen.
De hevige uitbarsting van rellen was voor de gemeenschap „een traumatische gebeurtenis”, vertelt de toenmalige burgemeester Miranda de Vries (PvdA), tegenwoordig zorgbestuurder. Het stelde haar bovendien voor een politiek dilemma: ze moest krachtig optreden, maar wilde voorkomen dat burgers nog dieper verdeeld raakten. Na de rellen, toen de landelijke pers de Betuwe verlaten had en Geert Wilders (PVV) er niet meer over twitterde, begonnen politiek en bestuur in Geldermalsen een proces van ‘heling’, zoals ze dat noemt. „We moesten als gemeentebestuur beter luisteren naar burgers, en ze een kans geven hun emoties te uiten. Dat zou niet makkelijk worden, wisten we, want er was veel woede over ons, de lokale politiek.”
De gemeente plaatste een oproep in de lokale krant: burgers mochten in groepjes van zo’n zes mensen praten. Over de rellen, over politiek, over hun emoties – dit onder leiding van een neutrale gespreksleider. Ook die werden via een oproep geworven in de lokale gemeenschap. Eén raadslid, wethouder of de burgemeester zelf moest erbij zitten, zonder iets te zeggen. Miranda de Vries: „Dat was soms best moeilijk, je hoort echt niet alleen maar leuke dingen over jezelf. Maar de gesprekken werkten heel goed. De spanningen verminderden.”
Lees ook
Dick Schoof kan weer verder met zijn kabinet: met een gedeukt imago, dat wel
De gemeente koos ervoor burgers te blijven betrekken bij andere polariserende onderwerpen, zoals het plaatsen van windmolens. Overigens heeft de gemeenteraad in 2016 tegen plaatsing van het azc gestemd.
Sarah de Lange zegt dat bestuurders zich te vaak op extreme vleugels in de samenleving richten, en daarmee de grote middengroepen over het hoofd zien. „Terwijl je in iedere stroming gematigde krachten hebt, ook als het gaat om een kwestie als Gaza. Die groepen moet je aanspreken als bestuurder. Anders voelen deze mensen zich niet gehoord, en keren zij zich af van politiek. Dat gebeurt nu te weinig.”