Ik weet nog precies het moment waarop mijn hoop opvlamde. Het was toen de zaal van de voorstelling En ze maakte een kind die ik voor Orkater had geschreven, na een wat trage start, dag na dag mudjevol zat. We hadden er niet op gerekend, de solo ging immers over ‘moederschap’, ‘kunstenaarschap,’ en nog griezeliger, ‘de bevalling’. De metaalmoeheid lag op de loer. Al die essays en programma’s van de laatste tijd: ja, moeders mogen boos zijn. Ja, moeders mogen spijt hebben. Ja-haa, het denkwerk in de zorg voor kinderen komt nog steeds op kapitein mama aan. Kunnen we het nu weer eens over iets anders hebben?
Maar daar stond actrice en zangeres Meral Polat, dag na dag het publiek mee te sleuren met haar lijf en stem en ons verhaal, waarin we strijdvaardig een plek voor de bevalling opeisten. Want het is een grootse ervaring, dat geven van leven. Een rite de passage die, net als het sterven, een veelvoud aan woorden, beelden, gedachten verdient in de kunsten.
In de zaal was steeds iets voelbaar dat je ‘honger’ zou kunnen noemen, een diepe behoefte aan meer ruimte voor de levens en ervaringen van vrouwen. Niet als trend, maar voorgoed, in het midden, op het hoofdpodium.
„Ik wil niet dat deze voorstelling als een eenmalige luxe voelt”, zei ik tegen de programmeur van het theater. „Ik wil dat dit onderwerp een norm wordt.”
En ik weet nog precies het moment waarop de moed mij even in de schoenen zakte. Het was toen ik de duo-recensie over de voorstelling in NRC las. De recensenten hadden in hun opgetekende gesprek achter hun naam tussen haakjes allebei ‘geen kinderen’ gezet. Hun kinderloosheid was dus kennelijk voor hen een onmisbare factor in het bespreken van een theaterstuk.
Ik probeerde me voor te stellen dat iemand Trojaanse Vrouwen recenseert en achter haar naam ‘derdegeneratie-oorlogsslachtoffer’ zet. Of over een Hamlet schrijft met de disclaimer ‘zelf mentaal behoorlijk stabiel’. Ik probeerde me voor te stellen hoe ze tot hun hyperpersoonlijke toevoeging gekomen waren. Was dit een gemankeerde poging om gracieus te laten zien dat ze geen eigenaarschap opeisten wat betreft dit onderwerp? Of voelden ze zich vrij genoeg om, wanneer het over kinderen, moeders, baren gaat, hun bespreking tot het ‘kleine leven’ te degraderen?
Beide mogelijkheden verlamden me. De eerste, omdat daarmee, hoe goedbedoeld ook, aangetoond wordt dat moederschap nog steeds een niche, of een anders-zijn is, in hun ogen. De tweede mogelijkheid zou betekenen dat ze van mening zijn dat een voorstelling over moederschap de ratio en poging tot objectiviteit van een gewone bespreking niet waard is, maar eerder binnen het domein van de familieverjaardag valt.
Twintig jaar gedoe
En toen begon ik toch maar eens de balans op te maken. Twintig jaar hardop feminist, vanaf mijn achttiende, toen een docent tijdens een werkgroep genderwetenschap vroeg wie er in het klasje feminist was, en niemand een vinger opstak. Twintig jaar gedoe ook. Keihard op de snufferd gaan vanwege klokkenluiden tijdens de #MeToo-periode en door de schrik en publieke schaamte wegkruipen in een hoekje. Pas veel later de realisatie dat het niet aan mij lag, maar dat #MeToo een vehikel is dat vrouwen ertoe dwingt om in hun eentje hun pijnlijke ervaringen in de openbaarheid te slingeren, om zo, ten koste van vaak meer dan hun gemoedsrust, een log vrachtschip een millimeter van koers te doen veranderen.
Of het moment dat ik mijn baby, nog een beetje verfrommeld door de geboorte, vasthield en mijn vriend de deur achter zich dicht trok om aan het werk te gaan. De jaren daarna, de toenemende realisatie dat de samenleving een heel specifiek, conservatief en praktisch onhaalbaar idee heeft bij het concept ‘moeders’, laat staan ‘werkende moeders’. Het grote tekortschieten wanneer ik te veel werkte, de onrust wanneer ik te veel thuis was. De vier dagen crèche: te veel. De traptreden omhoog op de carrièreladder: te weinig. De waardering die ik als moeder van een kinderschare op straat, op vakantie, in eigenlijk ieder dagelijks verkeer ontvang: onrustwekkend comfortabel.
En dan de periodes waarin ik denk: het gaat eigenlijk heel erg goed, ik voel dat ik de controle heb, er wordt naar me geluisterd, ik bén er. En dan die ijzingwekkende vervreemding, die verbijstering, wanneer iemand me plots begon toe te spreken alsof ik een kind ben.
Gebalde vuisten
Uiteindelijk komt het voor de feminist hierop neer: een voortdurende alertheid op situaties van ongelijkwaardigheid én een voortdurend verantwoordelijkheidsgevoel voor de groep. Je eigen positie verdedigen, maar je ook geslagen voelen wanneer Johan Derksen een kaarsverkrachting opdist. Een eenling met vrolijke expansiedrift zijn én steeds weer de plicht voelen de vernederingen in alle vrouwenlevens mee te helpen dragen.
Je gooit een steen in de rivier, iemand dregt ‘m op en gooit ‘m terug in je gezicht. Je zegt tegen jezelf: dit hoort erbij. Sterker nog: als je geen weerstand meer zou ervaren, kon je met feministenpensioen.
Maar al die steentjes opgeteld, je begint een beetje op een poffertjespan te lijken. Terugveren richting hoop wordt een tikkeltje lastiger.
Je vindt boosheid een zware, maar uitstekende emotie. Alleen dat steeds verder opkruipende cynisme in jezelf, daar maak je je een beetje zorgen over. Je gaat een avond uiteten met je slimste vriendinnen, je ziet dat ze mooi zijn, mooier dan ooit, die nieuwe lijntjes in hun gezichten zijn werkelijk oogverblindend. Maar ze zijn ook moe. Je praat met hen over mannen die in bed blijven liggen terwijl er voor kinderen gezorgd moet worden, mannen die je aan het lijntje houden, mannen die hun eigen carrière belangrijker vinden, mannen voor wie gezorgd moet worden, mannen met ego’s zo groot als huizen, mannen die geen vaders willen zijn.
Die nacht lig je in bed te tollen. Je denkt aan het verdriet dat zo nu en dan als schaduwen over hun gezichten trok. Je vraagt je oprecht af of al die geëmancipeerde onverzettelijkheid niet slechts tot ongeluk heeft geleid. Je schrikt van jezelf.
Dus misschien moet je het toch ook maar gewoon doen, dat feministenpensioen. Want – eerlijk gezegd – je hebt een zoet en zacht leven, je werk is zeer bevredigend. En eigenlijk begin je inmiddels toch ook wel een beetje op die welvarende moeder met een suffragette-hobby uit Mary Poppins te lijken.
Het alternatief lonkt. En dat is: show, don’t tell. Heb het er niet meer expliciet over, maar schrijf een boek over een astronaut met borsten. Leg niets meer uit, probeer niets te onderwijzen, red niemand, maar gedraag je onverzettelijk en superieur, als een sfinx. Beweeg ook een beetje mee met deze tijd, waarin ‘feminisme’ niet langer een woord is dat op t-shirts van H&M wordt afgedrukt. Sterker nog: alles in de wereld wankelt, dus reken er maar op dat er de komende decennia weer flink wat op de vrouwen afgereageerd zal worden. Dan worden steentjes kogels, en de poffertjespan een gatenkaas.
Bovendien: je hebt maar één leven, je wil het toch niet met gebalde vuisten je kist in? Want wat is uiteindelijk belangrijker: geluk of gelijkwaardigheid? Dus klim op die rodeostier, zet je kinderen en man naast je, juich samen de longen uit je lijf en laat niet meer los.
Dan maar niet de norm, dan maar niet het hoofdpodium. Of: heel soms het hoofdpodium. Wees blij met wat je pakken kan, velen moeten het met minder doen.
Opgestoken middelvinger
Ik besluit het eens fulltime te proberen. Acceptatie, gemakzucht, ontspanning. Het is een opluchting. Een opgestoken middelvinger naar al dat moeizame gedoe. Het is bevrijdend.
Ik ga naar de laatste voorstelling van En ze maakte een kind. Ik heb het een poosje niet gezien. Ik had er even de moed niet voor.
Meral heeft haar performance vervolmaakt. Ze stampt, ze zingt, ze treurt, ze koestert, ze is boos, ze troost. We kijken allemaal met ingehouden adem naar haar, deze vrouw, dit Mensch.
En dan zegt ze: „En daar is het vrouwenleger. Ik zie ze allemaal staan. Iedereen die ooit verlangde, verafschuwde, verdronk, inademde, omarmde, troostte, zichzelf verloor, iets terugvond, huilend op een wc zat met bloed tussen de benen, smeekte om haar moeder, smeekte haar moeder weg te blijven, zichzelf bij elkaar greep, schreeuwde dat ze er niet aan ging staan, nu niet, nooit niet, de kin omhoog om de medelijdende blikken niet te hoeven zien, zichzelf wiegde, het kind wiegde, nooit zal weten of ze de juiste beslissing genomen heeft, iedere dag weer hoopt dat ze er gewoon mag zijn, iedere dag hoopt dat het haar toebedeelde lichaam zal veranderen, dat het wel een kind kan krijgen, of juist niet.
„Maar vooral dat ze nooit meer iets hoeft uit te leggen of verdragen, nooit meer anderen gerust hoeft te stellen, nee, ik ben niet gevaarlijk, nee, ik ben niet ontaard, ik ben gewoon heel erg moe, ik slaap al heel erg lang niet goed, maar ik ben ook heel erg gelukkig, gelukkig met mezelf, als jullie me maar niet steeds weer zouden vertellen wie ik volgens jullie zou moeten zijn.”
En ik herken de tekst eventjes niet, ook al heb ik ‘m zelf geschreven. Maar het zijn nu haar woorden, van Meral. Ze zijn van haar en van iedereen aan wie zij ze wil geven. Ze herinnert me eraan dat we dit niet alleen doen. En meer nog: ze herinnert me, met haar zwarte krullen en eeuwenoude ogen aan mijn dochter.
Ik kijk naar mijn schoot. Eén vuist gebald, één ontspannen. Dat is het, voor nu.
Lees ook
Meral Polat: ‘Ik wil onontkoombaar open en aanwezig zijn’
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’