Opinie | Minder plaatjes en filmpjes, meer en rijkere teksten

Kijk het filmpje. Teken smileys. Kleur de plaat af. Vink het goede antwoord aan. In het basisonderwijs wordt in de schoolboeken bij de vakken geschiedenis, aardrijkskunde en natuurwetenschappen steeds minder taal gebruikt en verlangd. De lesmethoden zien eruit als plaatjesboeken, met minuscule stukjes tekst. Ook de bijbehorende kruis aan/omcirkel/trek een lijn-opdrachten bevorderen de taalvaardigheid van de leerlingen niet.

Wij onderzochten zeven lesmethoden van verschillende educatieve uitgeverijen en stelden vast dat die onbedoeld bijdragen aan de leescrisis. Dat Nederlandse kinderen meer moeite hebben met tekstbegrip dan leerlingen in andere landen is uitvoerig aangetoond in internationaal onderzoek. Ook de Onderwijsinspectie luidt de noodklok vanwege het gebrekkige taalniveau van Nederlandse scholieren. Dit is een probleem dat niet alleen in de leesles opgelost kan worden, maar dat vraagt om schoolbrede aandacht voor taal. Leraren in het basisonderwijs die op zoek zijn naar manieren om hun leerlingen taalvaardiger te maken, zijn niet geholpen met taalarme methoden voor geschiedenis, aardrijkskunde en natuurwetenschappen (samen: wereldoriëntatie). Uitgevers, scholen en de overheid zouden afspraken moeten maken over minimale kwaliteitseisen. Zodat de vakken wereldoriëntatie weer taliger worden.

Bij geschiedenis- en aardrijkskundeboeken zagen we dat geen van de door ons onderzochte methoden de tekst centraal zet. Waar leerlingen voor het internationale onderzoek naar leesvaardigheid teksten lezen die tussen de vijfhonderd en duizend woorden tellen, lezen ze in de Nederlandse wereldoriëntatiemethoden meestal maar honderd tot vijfhonderd woorden per keer. Sommige lesmethoden dragen zelfs vrijwel alle informatie en kennis via filmpjes of afbeeldingen over. „Er is een grote afwisseling in spelvormen, animaties, proefjes en filmpjes”, belooft een van de uitgevers op de website. Het lezen van hele pagina’s tekst en (fictie)boeken wordt zo een steeds grotere opgave voor leerlingen. Dat betekent ook dat de overgang naar de middelbare school, waar de kwantiteit van tekst omhoog vliegt, een grote hobbel wordt.

‘Hoi stinkerd’

Om dat te veranderen zijn er niet alleen meer, maar ook rijkere teksten nodig in de les op de basisschool. De methoden die nu op de markt zijn, voorzien daar zelden in. Zo reproduceert die vaak informele taal. „Hoi stinkerd”, opent een geschiedenisles over „mega-oude schilderijen” uit de zestiende eeuw. Elders lezen we dat de aarde „supergroot” is en de Neanderthaler „superslim”. De korte tekstjes met korte zinnen vermijden het gebruik van voegwoorden, signaalwoorden en abstracte taal. Ook is de taal over politieke onderwerpen zo neutraal dat het problematisch is: tot slaaf gemaakten „werden vervoerd”, Indonesiërs „leden armoede”, varkens „zorgen voor vlees”, en Nederland is „landbouwkampioen”. De term ‘Gouden Eeuw’ wordt in de meeste methoden niet geproblematiseerd.

Naast de kwantiteit en de kwaliteit van de teksten is de relatie tussen inhoud en toetsing niet duidelijk. Vragen aan het einde van een hoofdstuk gaan vaak over kennis die leerlingen niet aangereikt is. Die moeten dan kiezen, raden, verzinnen, vooronderstellingen doen of eenregelige meningen geven – „denken” heet dat in de meeste methoden – die ze daarna niet hoeven te verifiëren of te beargumenteren: Wat denk jij? Je antwoord kan niet fout zijn. Het gaat om wat jij denkt. Zo creëren we influencers, geen denkers.

Onvoldoende kennis

De leerlingen hoeven zelf nauwelijks na te vertellen, te formuleren, parafraseren, creëren, redeneren, argumenteren of samen te vatten. Juist het dagelijks in praktijk brengen van die vaardigheden leidt tot een betere taalvaardigheid. De methodemakers zouden iedere les met een schrijfopdracht moeten aanvullen, al is het maar een samenvatting laten schrijven, in plaats van kant-en-klare online ‘samenvattingsanimaties’ aan te bieden.

Het gevolg van het gebrek aan talige inhoud in de lesboeken is dat aan het einde van groep acht de vakkennis en de kennis van de wereld van de leerling veelal tekortschiet. Ook kennis die de leerling nodig heeft voor rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid lijdt onder deze schrale methoden. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kennis en tekstbegrip hand in hand gaan, net als tekstbegrip en redeneren. Minder taalvaardigheid betekent ook minder vakkennis.

Driekwart van de docenten geschiedenis in brugklassen geeft bijvoorbeeld aan dat hun leerlingen onvoldoende kennis hebben over de voorgeschreven tien tijdvakken. Ondanks doorlopende kerndoelen voor het basis- en voortgezet onderwijs en rijke ‘canonvensters’ weten eersteklassers nauwelijks iets van monniken en ridders, revoluties en technologische ontwikkelingen. Ze zijn niet in staat feiten van meningen te onderscheiden, ze weten niet dat er verschillende perspectieven bestaan en ze kunnen geen goede antwoorden op vragen formuleren.


Lees ook
Studenten kunnen niet lezen: maak een taalwet

Studenten kunnen niet lezen: maak een Taalwet

Stop de neergang

Lagere leesvaardigheid leidt bovendien tot lagere leesmotivatie. De educatieve uitgeverijen dragen zo ongewild bij aan de leescrisis in het onderwijs en aan een neerwaartse spiraal. Omdat wereldoriëntatie helemaal is verdwenen uit de doorstroomtoets (voorheen de eindtoets) van de basisschool is er ook geen prikkel om de methodes te verbeteren.

Over vijf jaar zijn er nog meer filmpjes toegevoegd en zullen de tekstjes alweer korter zijn. Tenzij we nu collectief besluiten dat de neergang hier stopt. Dat we de plaatjes kleiner gaan maken, en de teksten langer en complexer. In enkele vrij simpele stappen kan het onderwijs in geschiedenis, aardrijkskunde, natuur en techniek weer taalgericht worden: gebruik altijd rijke teksten, met lessen die ook over die teksten gaan. Zorg voor een doorlopende leer- en leeslijn die iedere leerling meeneemt, en leer de leerling diep lezen, goed schrijven en echt nadenken. Kortom: leg de lat hoger in de lesmethoden, maak van wereldoriëntatie een verplicht onderdeel van de eindtoets en zorg dat leerlingen de taalvaardigheid en de kennis krijgen die ze nodig hebben in het voortgezet onderwijs.