In het recent in NRC gepubliceerde essay Een koninklijke handdruk voor de systeemcriticus van kunstcriticus Hans den Hartog Jager staat mijn werk (maar eigenlijk vooral mijn persoon) centraal om de vermeende inconsequenties in de praktijk van politiek geëngageerde kunstenaars uit te lichten. Ik ben een politiek uitgesproken maker die zich verbindt aan progressieve organisaties en bewegingen, waarom ben ik bereid een gesprek te voeren met een lid van het Koninklijk Huis en accepteer ik ook nog een staatsprijs?
De vraag hoe om te gaan met bestaande machtsstructuren is onderdeel van doorlopende discussie onder geëngageerde makers, alleen is Den Hartog Jagers stuk zo schaamteloos feitenvrij, Koude Oorlog-stijl anti-socialistisch en rancuneus, dat ik mij even in de desinformatie-fuik van De Telegraaf waande.
Natuurlijk is het prettig als een kunstcriticus geen beschrijvingen van kunstwerken door elkaar haalt of verkeerde jaartallen gebruikt, maar dat is tot daar aan toe. Opvallender is dat Den Hartog Jager stelt „een beetje bang” voor mij te zijn, omdat ik een „post-marxist” zou zijn met „autoritaire ideeën” die „grote woorden en grote theorieën” gebruikt en daarbij „voortdurend andere mensen en systemen de maat [neemt]” op een „onverzoenlijke” manier. Dat, zo concludeert hij, stelt mij zelfs gelijk aan „Donald Trump, Willem Engel of Geert Wilders” die „hun morele, politieke, sociale gelijk dragen als een ondoordringbaar masker”.
Wat zijn die onverzoenlijke ideologieën die ik uitdraag en waar hij in eigen woorden zelfs bang voor is?
Onverzoenlijk?
Daarmee propageert Den Hartog Jager een beangstigende gelijkstelling tussen „radicaal-links” en „extreem-rechts” en plaatst hij zichzelf in het redelijke midden. Terloops vergeet hij te vermelden dat Wilders mij drie jaar lang gerechtelijk heeft vervolgd voor een kunstwerk. Maar wacht! Het gaat natuurlijk om de toon. Zo onverzoenlijk! Kan het niet wat vriendelijker?
Want de inhoud, daar spreekt hij geen woord over. Wat zijn die onverzoenlijke ideologieën die ik uitdraag en waar hij in eigen woorden zelfs bang voor is? Ik ben actief deel van Progressive International, de Democracy in Europe Movement 2025 (DiEM25) en nauw betrokken bij de Koerdische vrijheidsbeweging. Wat die verschillende organisaties verbindt, is een internationalistische politiek waarin zelfbestuur, herverdeling, antimilitarisme, feminisme, lhbtqi+-rechten, koloniale reparaties en klimaatrechtvaardigheid centraal staan.
Zijn dat ideeën om „bang” van te worden? Als je een neofascist bent die Artikel 1 van onze Grondwet met voeten treedt, zoals Wilders nu met zijn collaborateurs doet, of als je een CEO van Exxon Mobil bent die een extra villa kopen belangrijker vindt dan het afbranden van de wereld, zou ik zeggen: ik hoop van wel. Ik hoop dat je heel, heel bang bent van deze ideeën.
Politiek midden
Een wereld van gelijkheid laat zich niet verenigen met een wereld van structurele ongelijkheid. Den Hartog Jager droomt van een politiek midden, maar dat midden is juist fundamenteel medeplichtig aan de hel waarin wij nu leven. Het midden dat dacht dat we ons wel groen uit de klimaatcrisis konden consumeren. Het midden dat onze publieke voorzieningen in de uitverkoop deed. Het midden dat denkt dat je best in het Wilders I-regime kan meedraaien, ook al betekent dit een autoritaire, antisemitische, racistische en genocidale organisatie te legitimeren.
Maar laat mij terugkomen op die ene vraag, die voor geëngageerde kunstenaars staande praktijk is: wat betekent het om (deels) mee te draaien in de „kapitalistische propaganda-carrousel” van de kunstwereld? Ik wil geen koningshuis en poseer niet met Máxima Zorreguieta, maar heb wel een gesprek met haar gevoerd. Ik wil geen kapitalistische staat, maar betaal belasting en ontvang een staatsprijs. Ik heb dit wel eens beschreven als het leven „tussen werelden”: tussen de wereld zoals die is, en zoals we die als politieke kunstenaars verbeelden en propageren middels ons werk.
Solidariteit
Het podium van de Prix de Rome heb ik gebruikt om mijn solidariteit uit te spreken met de Palestijnse strijd voor zelfbeschikking en tegen de parlementaire censuur van slogans als „From the River to the Sea, Palestine will be free” – een slagzin die oproept tot vreedzame co-existentie tussen de volkeren van historisch Palestina. Is dat inconsequent omdat er een leden van het koningshuis en de Nederlandse staat aanwezig zijn? Ik wilde juist dat ze het luid en duidelijk zouden horen. En is deze logica niet hetzelfde als tegen de klimaatactivist zeggen dat die nooit het vliegtuig mag nemen, of tegen de socialist dat die helemaal niets mag bezitten? Eigenlijk stel je dan: heb toch geen idealen, wees gewoon zoals ik, gecompromitteerd zonder dat ik er moeilijk over doe!
Maar we moeten tegenstellingen juist aangaan en strategisch weloverwogen keuzes maken. Vergeet niet: binnen bestaande instituten en organisaties bestaan ook veel bondgenoten. Er is als het ware „een kunstwereld binnen de kunstwereld” die gelooft in de rol van artistieke verbeelding om radicaal democratische alternatieven mogelijk te maken. Middelen die we in de ene wereld winnen – van staatsprijs tot kunstverkoop – zetten we in om een andere mogelijk te maken. Het zal niet dankzij Hans den Hartog Jager zijn, maar een andere wereld – ook een andere kunstwereld – is mogelijk.
Lees ook
Een koninklijke handdruk voor de systeemcriticus. Mogen kunstenaars inconsequent zijn?