Opinie | Joden staan nog steeds alleen. Maar in gesprek gaan is de enige optie

Als ik mensen hoor praten over ‘de Joodse gemeenschap’ maak ik altijd dezelfde grap: wat betekent dat – is het seksuele gemeenschap tussen twee Joden? In dat geval heb ik nog nooit Joodse gemeenschap gehad.

Mensen die beginnen over de Joodse gemeenschap zijn meestal zelf niet Joods. Want Joden weten dat zij niet bestaan uit een homogene groep waarin een communis opinio zou heersen. Integendeel. Veel Joden hebben dan ook geen Joodse partner. En dus zijn hun kinderen niet volbloed Joods. Mijn vrouw is van Surinaams-creoolse afkomst en ik zou niet anders willen. Maar eerlijk, diep van binnen: toch een beetje jammer dat mijn kinderen niet helemaal Joods zijn. Ik vermoed dat de meeste Joden met een niet-Joodse partner er zo over denken.

Tot een maand geleden. Op 7 oktober werd Israël aangevallen door Hamas en de geoefende Europese Jood wist meteen: Israël slaat disproportioneel hard terug, vele duizenden onschuldige Palestijnen zullen sterven, precies zoals Hamas het wil, en in Nederland zijn wij het die daar de prijs voor gaan betalen.

Om mij heen hoorde ik ineens het omgekeerde sentiment over kinderen die niet helemaal Joods zijn. Joodse leerlingen worden bedreigd op scholen en Joodse ouders met een niet-Joodse partner lopen nu tegen elkaar op te bieden over wier kinderen er het minst Joods uitzien. Een wedstrijd die ik natuurlijk makkelijk win.

Wel jammer van die Joodse achternaam, maar gelukkig is die in mijn geval alleen als zodanig herkenbaar voor de connaisseur. De leerlingen op de school van mijn jongste zoon hebben de link niet gelegd. Om mijn nek draag ik een davidster, al sinds ik zelf op de basisschool zat. Ik had niet gedacht dat het ooit zou gebeuren, maar op het schoolplein betrapte ik mezelf erop dat ik, voor het eerst in mijn leven, die ketting bedekte. Niet voor mezelf – ik wilde vermijden dat mijn bruine zoon bekend zou komen te staan als Joods.

Mijn moeder is een jaar geleden overleden, ze heette Sheila Gogol. Deze week verscheen het boek dat ik over haar schreef, Maak de wereld beter. Die titel komt van een gesprek dat ik met haar had op de laatste dag dat ze kon praten. „Als er een meaning of life bestaat,” vroeg ik. „Wat is die dan?” „Try and make the world a better place,” zei ze. „Dat is wat je moet proberen. In het Hebreeuws zeggen ze: tikkun olam, maak de wereld beter. Maak vrede, geen oorlog.”

Dialooggroepen

Mijn moeder werd geboren in New York, haar ouders waren immigranten uit Egypte en Palestina, zoals het toen nog heette. Toen ze achttien was ontvluchtte ze haar ouders en verhuisde naar Israël, het land waar haar vader vandaan kwam. Maar daar moest iedereen van haar leeftijd in het leger en ze liftte door naar Europa. Ze ontmoette mijn vader en ik werd geboren in Nederland.

Als middelbare scholier gaf mijn moeder, bij een klasgenoot thuis, ooit Marilyn Monroe een handje. In Washington DC was ze aanwezig bij de I have a dream-toespraak van Martin Luther King. En in Nederland ging ze werken in het Anne Frank Huis, met Otto Frank, de vader van Anne. Door dunne lijntjes was haar leven verweven met de geschiedenis van de afgelopen eeuw.

Foto: privé-archief

En nu ging mijn boek over haar naar de drukker in de week dat de oorlog begon in Israël en Gaza. Onbedoeld werd het actueel. Maak de wereld beter gaat ook over de verschillen tussen mij en mijn moeder. In Nederland zat zij altijd in vrouwenpraatgroepen en dialooggroepen tussen Joodse en moslimvrouwen. Ik moest daar om lachen, net zoals ik me als kind een beetje schaamde voor de hippieachtige taal die ze kon uitslaan. Tikkun olam, maak de wereld beter: het klinkt mooi, maar het is niet erg realistisch, toch? Ik stond cynischer in het leven, dat vond ik stoer.

Met mijn moeder ging ik ieder jaar op vakantie naar haar ouders in New York. Als kind veel tijd doorbrengen in je tweede vaderland: het zorgt voor een sterke band. Zoals andere Nederlanders menen dat zij in werkelijkheid Turks, Marokkaans of Surinaams zijn, zo denk ik dat ik een Amerikaan ben. Ik heb een Amerikaans paspoort, studeerde aan de University of Memphis en ben cultureel meer op dat land gericht dan op Nederland. Nog steeds vier ik er ieder jaar vakantie.

In Israël kwam ik niet als kind. Een paar jaar geleden stond ik langs het voetbalveld, naast een andere vader. Hij was Israëlisch en vertelde over zijn vakantie naar een geweldig Oostenrijks wellnesshotel, daar moest ik echt een keer heen. „Oostenrijk?” vroeg ik. „Waarom zou jíj daar op vakantie gaan? Die waren in de oorlog bijna nog fouter dan Duitsland zelf.”

Nergens in Nederland verzamelen zich meer Joodse, niet-Israëlische, voetbalvaders dan langs een veld in Amsterdam-Zuid. „Hij zit anders in de wedstrijd dan wij,” zei een van die vaders. „In Israël hebben ze hun eigen oorlogen.” Daarna bespraken de Joodse vaders hun zakelijke ervaringen in Israël. Het was onvergelijkbaar met een West-Europees land, waar alles netjes wordt geregeld. Zelf heb ik me ook altijd verbaasd over de manier waarop Israël wordt beoordeeld alsof het in West-Europa ligt. Waarom zou de cultuur in Israël op wonderbaarlijke wijze verschillen van die in hun buurlanden Syrië, Libanon en Egypte?

Hoe werkt massapsychologie?

Wat mij de afgelopen weken nog meer verbaasde. Al mijn vrienden weten dat ik mezelf een Amerikaan vind. De afgelopen decennia heeft Amerika in het Midden-Oosten voor een enorme hoeveelheid doden en onheil gezorgd. In al die jaren heeft niemand van mijn vrienden ooit gevraagd: jij bent een Amerikaan, wat vind je hiervan? Maar sinds 7 oktober wordt mij voortdurend gevraagd naar een standpunt over Israël, een land waar ik zelden kom. Hoe werkt deze massapsychologie, waarom ben ik wel een Israëliër, maar geen Amerikaan?

Nog een grap die ik vroeger graag maakte. Wat is een antisemiet? Iemand met een meer dan normale hekel aan Joden. Alleen is het niet meer zo grappig. Als geoefende Nederlandse Jood wist je wel dat het er was, in de oorlog werd hier het hoogste percentage Joden vermoord van heel Europa. Maar het blijft beangstigend hoe ongeremd de jodenhaat nu wordt uitgedragen, als een soort machtsvertoon: wij kunnen dit doen en we zijn met zoveel dat niemand het tegenhoudt.

Het is ook verbazing. Huh, wij waren toch die minderheid die in Europa werd uitgemoord vanwege onze afkomst? In die tijd waren wij het donkerste wat hier te vinden was en nu zijn wij ineens de witte overheerser? Wij waren de slachtoffers van racisme en nu de daders, vanwege een oorlog in een ander werelddeel?

West-Europese politici voelen een soort schuldgevoel over wat ze in hun landen met de Joden hebben laten gebeuren. Voor jongeren bestaat de Tweede Wereldoorlog niet als referentiekader. Die herkennen in de Palestijnen een gediscrimineerde minderheid waar ze solidair mee zijn. Alleen: wat zij zien als een minderheid is in Nederland een overweldigende meerderheid in vergelijking met het kleine groepje Joden dat is overgebleven.

Het blijft beangstigend hoe ongeremd de Jodenhaat nu wordt uitgedragen

In een roman moet een personage een zogenaamde ontwikkeling doormaken. Maak de wereld beter is een non-fictieboek, maar mijn eigen ontwikkeling die ik daarin beschrijf, als zoon van mijn overleden moeder, wordt versterkt door wat nu gebeurt. Toen mijn moeder nog leefde, had ik de luxe me niet te hoeven bezighouden met de permanente oorlog in Israël. Nu moet ik me ertoe verhouden.

In het boek beschrijf ik hoe mijn moeder, met mijn vader, in 1963 in New York, in Harlem, een toespraak bijwoonde van Malcolm X. Ze werden wel gewaarschuwd dat het gevaarlijk kon zijn, maar voor mijn moeder was het normaal. Joden speelden een prominente rol in de Civil Rights Movement. Tijdens zijn speech begon Malcolm X over Joden, die de oorzaak zouden zijn van de problemen van Afro-Amerikanen.

Mijn ouders hebben een andere herinnering aan deze zelfde gebeurtenis. Voor mijn vader draaide die om het antisemitisme van Malcolm X. En hij was opgelucht om de grote witte politieagenten te zien die erbij waren, dat voelde als bescherming. Mijn moeder zei: „Nee, natuurlijk gebeurde er niets. Het waren mensen, net zoals wij. Mensen willen allemaal hetzelfde.”

De ontwikkeling die ik in het boek doormaak, bestaat uit het inzicht dat ik kreeg over haar hippieachtige praatjes, de dialoogroepen met Joodse en moslimvrouwen: mijn moeder had gelijk, alleen begreep ik het helaas pas toen ze niet meer leefde. Het is makkelijk om cynisch te zijn, zeker in deze tijd. Toch brengt het niemand iets verder. Als geoefende Nederlandse Jood is het pijnlijk om te constateren hoe alleen wij staan, nog steeds. Maar er is geen betere oplossing dan in gesprek te gaan met de ander.