Opinie | Is het verstandig dat Bontenbal en Jetten juist nu de coalitie willen stutten?

Een jaar geleden, kort na Geert Wilders’ zege bij de Kamerverkiezingen, hoorde je vaak de bezwering dat het rechts-radicalisme niet ‘genormaliseerd’ moest worden. De laatste dagen was voor iedereen zichtbaar dat partijleiders als Henri Bontenbal (CDA) en Rob Jetten (D66) de werkkamer van Geert Wilders bezochten: onderhandelingen over de onderwijsbegroting.

Je kon denken: och, zo gaat dat, in een liberale democratie moeten alle partijen bij momenten kunnen samenwerken.

Je kon ook denken: gaan Bontenbal en Jetten de PVV nu behandelen als een normale partij?

Bij de beoordeling speelt misschien ook mee dat ideologische scheidslijnen vertroebelen. Het Nederlandse rechts-conservatieve stond zich, ook toen Wilders nog VVD’er was, altijd voor op drie hoofdthema’s: zuinigheid (lage tekorten, lage belastingen), nationale veiligheid (een sterke defensie), en handhaving van het recht (law and order).

Maar nu het land wordt geregeerd door het meest rechtse kabinet in zeker zestig jaar is dit – zie hieronder – allang zo duidelijk niet meer.

Het gevolg: een ideologisch allegaartje. Politieke stamppot.

Zuinig?

Toen Wopke Hoekstra (CDA) nog geen Europees commissaris was maar minister van Financiën in Rutte III (2017-2021), deed hij bij het begin van de coronacrisis in 2020 nogal van zich spreken. Zuid-Europese landen werden overvallen door talloze sterfgevallen en overbezette ziekenhuizen.

Maar Hoekstra zei dat ze eerst hun economie moesten hervormen om in aanmerking te komen voor Europese noodsteun. Het gaf verontwaardiging In Brussel, maar amper in Den Haag: dat waardeerde Hoekstra’s zuinigheid.

Moet je nu eens kijken: maandag kwam een héél ander bericht uit Brussel. De Europese Commissie berispt het kabinet-Schoof omdat Nederland als enige EU-lidstaat onvoldoende bezuinigingen inboekt om op lange termijn te voldoen aan de Europese begrotingsregels. Regels die door Nederland zijn afgedwongen.

Ergo: uitgerekend het meest rechtse kabinet in decennia blijkt niet aan de vereiste zuinigheid te voldoen.

Nog zoiets. Generaal b.d. Tom Middendorp, oud commandant der strijdkrachten (CDS), schreef in Trouw over de kortzichtigheid van de miljardenbezuinigingen van dit kabinet op ontwikkelingssamenwerking.

Door klimaatverandering dreigen grote delen van Noord-Afrika, de Sahel en het Midden-Oosten te destabiliseren. Burgeroorlogen in Soedan en Libië en coups in Mali, Niger en Tsjaad vergroten de dreiging. Hulp is daarom „geen linkse hobby”, aldus Middendorp, „maar een belangrijk instrument om de stabiliteit in andere landen te behouden en daarmee de Nederlandse veiligheidsbelangen te behartigen.”

Ergo: het meest rechtse kabinet in decennia veronachtzaamt zelfs de nationale veiligheid. 

Te ver

„Jullie rechtsorde is de onze niet”, was in de jaren tachtig de leuze van de kraakbeweging. De ME ontruimde gekraakte panden in grote steden op grond van gerechtelijke bevelen. Gemeentebesturen en vastgoedeigenaren beriepen er zich op. Radicaal-links betwistte de rechtsorde, vooral rechts omarmde haar.

Maar toen dinsdag werd gestemd over een motie van Kati Piri (GL-PvdA) voor naleving van de internationale rechtsorde – het arrestatiebevel van het Internationaal Strafhof voor de Israëlische premier Netanyahu – bleken de twee meest rechtse regeringspartijen, PVV en BBB, daartegen te zijn.

De PVV gaf geen toelichting. Het BBB-Kamerlid Henk Vermeer vindt het onterecht, zei hij, dat Netanyahu gelijk wordt gesteld aan een Hamasleider tegen wie het Hof gelijktijdig een arrestatiebevel uitvaardigde: „Dat gaat ons een stap te ver.” 

Dit fascineerde me – ook omdat het zo weinig aandacht trok. Iedereen die wel eens een Nederlandse diplomaat in de Amerikaanse of een Europese hoofdstad tegenkwam, weet wat hier schuurt. Bekijk de Engelstalige website van de gemeente Den Haag: de stad waar de nationale regering zetelt, positioneert zich als de mondiale hoofdstad van het internationaal recht.

Iets van dit besef klonk door in de stemverklaringen van Eric van der Burg (VVD) en Pieter Omtzigt (NSC), die beiden benadrukten dat hun gemengde gevoelens over het arrestatiebevel hun respect voor de internationale rechtsorde niet aantast: ze steunden de motie, die een ruime meerderheid kreeg. 

Maar wat een ironie weer: waar VVD, NSC en CDA met de progressieve oppositie de internationale rechtsorde verdedigen, zijn het nu BBB en PVV die zeggen: jullie rechtsorde is de onze niet.

En denk hier even over door. Al in 2021 wees Wilders de democratische rechtsorde al af toen hij zelf door de Hoge Raad werd veroordeeld: „De rechtsstaat is failliet.” In de campagne zette hij omstreden voorstellen in de koelkast. Vervolgens tekenden hij en Caroline van der Plas (BBB) in de formatie de rechtstaatverklaring: „Dat betekent dat men zich houdt aan de Grondwet (inclusief algemene bepaling), wetten, verdragen, Europees en internationaal recht en rechtsbeginselen.”

Alleen: nu weten we dat die handtekening louter papieren waarde had. Zeker geen voorspellende waarde. 

Negatief

En het is herfst in de democratie. Want wie de data bestudeert, begrijpt dat juist de komende jaren ongelukken kunnen gebeuren als regerende politici niet pal voor de democratische rechtsorde blijven staan.

Dat zit zo. Twee opiniepeilers van Ipsos I&O, Sjoerd van Heck en Maartje van de Koppel, beschreven in de Volkskrant dat Nederland uitzonderlijk negatief over migratie denkt: slechts een kwart van de bevolking vindt dat migratie een positieve impact op de samenleving heeft. In Europa is alleen Bulgarije negatiever. 

Tegelijk zien grote kiezersgroepen van PVV en BBB, in mindere mate VVD, democratie als een uiting van de wil van het volk, niet als bescherming van minderheden tegenover de meerderheid. En zeker PVV- en VVD-kiezers zijn bereid het parlement buitenspel te zetten voor strenger migratiebeleid.

Zo ontstaat, zeggen de opiniepeilers, „een gevaarlijke mix” van sterke anti-immigratieverlangens en de bereidheid democratische instituties te ontlopen. „Op deze wijze dreigt de liberale democratie bij een deel van de Nederlandse kiezers haar fundament te verliezen”, noteren ze. „Als de wil migratie in te perken het wint van het democratisch ethos, kan anti-immigratiesentiment de weg vrijmaken voor democratisch verval.”

Redelijk

Ik wil er niet alarmistisch over doen, maar dit lijkt me een volmaakt reëel risico. Ook daarom was dat overleg van oppositiepartijen (CDA, D66, CU, SGP, JA21) met Wilders over mogelijke steun aan de Onderwijsbegroting interessant. Zeker de keuze van D66: de partij die al sinds Alexander Pechtold (2006-2019) het conflict met de PVV opzoekt, waarna de afstand onder Sigrid Kaag (2021-2023), volgens Wilders een „heks”, verder groeide.

En nu wil Rob Jetten terug naar het pragmatische D66, en dus een deal met Wilders c.s. om bezuinigingen op onderwijs ongedaan te maken. Zoals D66-Kamerlid Hans Vijlbrief, bijna zijn hele werkzame leven topambtenaar, meewerkte aan het schrappen van de btw-verhoging. Pechtold opereerde al zo onder Rutte II. 

Wie vandaag Wilders’ bondgenoot wil zijn, is voor hem morgen weer een mogelijk doelwit

De paradox: de coalitie rekent nu op oppositiepartijen met het soort schappelijkheid waarop coalitieleider Wilders in de oppositie juist neerkeek. Hij bespotte het. Typerend was hoe de PVV-leider Job Cohen, PvdA-voorman in 2010-2012, verweet dat de sociaaldemocraat het kabinet-Rutte I, dat Wilders zelf gedoogde, vanuit de oppositie te hulp schoot: u bent, smaalde hij, de „bedrijfspoedel” van Rutte I.

Frans Timmermans, nu GL-PvdA-voorman, zat er destijds in de Kamer bij, dus je vermoedt waarom hij wél afstand houdt. Want dit is het risico dat alle compromisgezinde oppositiepolitici – ook Jetten, ook Bontenbal – hier lopen: wie vandaag Wilders’ bondgenoot wil zijn, is voor hem morgen weer een mogelijk doelwit.

Schoolplein

Politiek is nu eenmaal geen liefde. Je zag het toen Pieter Omtzigt deze week na maanden afwezigheid het woord nam in de Kamer. Hij gaf steun aan een informatieverzoek van Volt – dat conceptadviezen over het migratiedebat in het kabinet opvroeg – en je kon denken: zo was deze coalitie met haar extraparlementaire pretenties ooit bedoeld.

Vergissing. Dilan Yesilgöz, VVD, was laaiend. Omtzigt joeg ambtenaren schrik aan: hij „maakt er echt een potje van”, zei ze. Van der Plas, die eerder van alles over ambtenaren beweerde dat kant noch wal raakte, was bezorgd dat straks geen ambtenaar meer iets op papier durft te zetten. En dat van „een partij die staat voor goed bestuur”, klaagde ze. „Totale anarch…”

Omtzigt bleef stoïcijns, maar het was wel duidelijk: nu NSC in de touwen ligt, voelen zijn coalitiepartners geen beletsel meer hun weerzin openlijk te uiten. Schoolpleinpolitiek: de zwakke pakken.

En je kunt vermoedelijk niet zeggen dat oppositiepartijen die onderwijsbezuinigingen in gesprek met Wilders ongedaan zouden maken, daarmee per definitie het rechts-radicalisme zouden normaliseren.

Tegelijk is het moment natuurlijk wel relevant. Het is herfst in de democratie. Dan een wankelende coalitie intact laten voor kortetermijnwinst betekent óók dat je die coalitie, in de woorden van genoemde opiniepeilers, de ruimte biedt voor verder democratisch verval.