
De wapens zijn tot zwijgen gebracht – voorlopig althans. Op 10 mei kondigden de Verenigde Staten aan dat India en Pakistan een wapenstilstand waren overeengekomen, na dagen van oplopende militaire spanningen die Zuid-Azië gevaarlijk dicht bij een openlijke oorlog hadden gebracht. De aankondiging bracht opluchting, maar het daaropvolgende zwijgen voelt bekend én broos.
Zuid-Azië heeft vaker aan de rand van gewapend conflict gestaan, en er is weinig reden om aan te nemen dat deze episode de laatste was. De onderliggende crisis is hardnekkig. Twee nucleaire mogendheden zijn verstrikt in een zero-sum rivaliteit met betwist grondgebied als inzet. Beide kanten hanteren een voorspelbaar patroon van provocatie en vergelding dat strategisch oogt, maar in de praktijk leidt tot impasse.
De jongste escalatie begon met een bloedige terreuraanslag in de Indiase deelstaat Jammu en Kasjmir: 26 doden. De aanslag werd opgeëist door The Resistance Front, een groepering die in verband wordt gebracht met het in Pakistan verboden Lashkar-e-Taiba. India reageerde met luchtaanvallen op doelen in door Pakistan bestuurd Kasjmir en de Pakistaanse provincie Punjab. Pakistan sloeg terug en de angst voor een bredere oorlog groeide.
Ondertussen raakten diplomatieke verhoudingen verder bekoeld en bleef de dreiging van nucleaire escalatie over het conflict hangen. Pakistan houdt vast aan de optie van een eerste kernaanval. India committeert zich officieel aan een ‘no first use’-doctrine – maar de precieze invulling daarvan is ambigu. In een klimaat waarin communicatielijnen bevroren zijn en de publieke opinie wordt aangejaagd door nationalistische retoriek, is de kans op verkeerde inschattingen levensgroot. Tegen deze achtergrond biedt de wapenstilstand hooguit een adempauze, geen routekaart. En hoewel beide partijen zich na afloop als morele overwinnaars presenteren, is de realiteit dat Zuid-Azië is niet gebaat bij symbolisch spierballenvertoon, maar bij een fundamenteel andere benadering van vrede.
Kasjmir als bliksemafleider
De kern van het conflict is en blijft Kasjmir – een regio die al decennia gebukt gaat onder geweld, militaire aanwezigheid en politieke uitsluiting. Sinds de regio in 2019 een zekere mate van autonomie kreeg, is de militaire aanwezigheid fors toegenomen. In India fungeert het overwegend islamitische gebied als bliksemafleider binnen een steeds meer gepolariseerd binnenlands debat. Pakistan daarentegen presenteert Kasjmir als een morele en ideologische kwestie, onlosmakelijk verbonden met de tweestatenleer: het idee dat hindoes en moslims fundamenteel van elkaar verschillen en daarom gescheiden staten behoeven. In beide gevallen wordt Kasjmir gereduceerd tot een instrument in nationale verhalen, en verdwijnt de complexiteit van de regio zelf uit beeld. De stem van de inwoners van Kasjmir zelf, die zich unaniem uitspraken tegen het recente geweld, wordt te vaak genegeerd. Elke serieuze vredesinspanning moet beginnen met het herstel van politieke zeggenschap, ruimte en waardigheid voor de mensen in de regio.
De verleiding om het conflict te laten voortbestaan is groot. In India levert een stevige militaire reactie op terreur electorale winst op, en leidt die de aandacht af van bestuurlijk falen en tekortkomingen op het gebied van veiligheid. In Pakistan versterkt de confrontatie met India de machtspositie van het leger, en verdringt het democratisch debat. Media in beide landen verheerlijken militair machtsvertoon en stellen zelden kritische vragen. Waar zijn de debatten over gebrekkige inlichtingendiensten, burgerdoden, of over het uiteindelijke doel van deze escalaties? In plaats daarvan wordt elke luchtaanval gevierd als nationale triomf, elke pauze als een bewijs van vastberadenheid. Maar dit is strategisch falen verpakt als tactische winst.
In deze context klinkt pleiten voor vrede als een afwijkende stem. Toch is precies dat nodig is: morele helderheid en politieke moed om het voor de hand liggende te zeggen – dat er geen militaire oplossing bestaat voor het conflict in Kasjmir, en dat duurzame vrede in Zuid-Azië alleen via politieke en sociale transformatie bereikt kan worden. Wat nodig is, is een realistische en moedige herziening van regionale samenwerking. De wapenstilstand van nu zou niet moeten worden gevierd als overwinning, maar worden gezien als waarschuwing: hoe snel de situatie kan escaleren, en hoe weinig een ‘overwinning’ waard is wanneer ze berust op onverwerkt verdriet.
Vrede is meer dan de afwezigheid van geweerschoten; het is de aanwezigheid van rechtvaardigheid, menselijke waardigheid en dialoog. Strategische terughoudendheid is geen zwakte, en diplomatiek overleg geen zwichten. Het zijn uitingen van volwassen staatsmanschap, en de bouwstenen voor regionale stabiliteit.
Deze wapenstilstand heeft tijd gekocht. Wat Zuid-Azië met die tijd doet, zal bepalend zijn voor wat als ‘het nieuwe normaal’ zal gelden.
