Met een groepje buren spreken we over de toekomst, nu de technologische ontwikkelingen zo razendsnel gaan. Een buurvrouw, begin veertig met een vaste baan als juridisch adviseur, maakt zich zorgen over de snelle opmars van kunstmatige intelligentie (AI). Zij stelt dat de kans groot is dat haar baan binnen vijf jaar overbodig geworden is. Een angstig vooruitzicht. Ik wil haar geruststellen. Als het al zo’n vaart loopt dan kan zij toch andersoortig werk zoeken? Daar blijft genoeg van over.
Mijn optimistische zienswijze roept een vraag op: is het verstandig om in deze tijd van snelle veranderingen te investeren in één beroep, of is ‘banen stapelen’ beter? De helft van het gezelschap vindt, net als ik, een bredere ervaring op werkgebied belangrijk. Opvallend genoeg hebben mijn medestanders en ik twee overeenkomsten. We zijn allen zelfstandig. Nooit een vaste baan gehad; al een carrière lang bezig met het zoeken en organiseren van werkprojecten die altijd tijdelijk zijn. Onze tweede overeenkomst is onze leeftijd: we zijn een generatie ouder dan de veertiger met de vaste baan.
Ik vraag mij af of deze twee zaken van invloed zijn op wat ik ‘meerpettigheid’ noem. Een meerpettig persoon noem ik iemand die in meer vakgebieden actief is. Ik ben er zelf eentje. Mijn CV bevat een keur aan werkervaring op verschillende terreinen. Behalve schrijver ben ik ook ruimtelijk vormgever. En zo was ik meer dan vijfentwintig jaar werkzaam in de hondenopvang, werkte ik als paardentrainer en -instructeur, en begeleidde ik internationale dierentransporten per vliegtuig. Op evenementen en partijen kraakte ik oesters, ik maakte rekwisieten voor films en voorstellingen en ik was assistent-timmerman. Losse klussen die ik deed naast mijn opdrachten als ruimtelijk vormgever en later als schrijver, en soms nog doe.
Mijn meerpettigheid is uit pragmatisme geboren: als student op de kunstacademie moest ik bijverdienen om financieel te overleven. Die baantjes hadden vaak niets te maken met mijn vak-in-wording. Dat is als student makkelijk uit te leggen; het zijn baantjes voor het geld. Bijbaantjes die je ‘moet’ in plaats van ‘wilt’ en die na het afstuderen vervangen dienen te worden voor ‘echt’ werk in het vakgebied. Bij mij liep dat anders. Ik vond een aantal bijbaantjes zo leuk dat ik ze, naast vakgericht werk, bleef doen en er goed in werd.
Breed of diep?
Het heeft me veel opgeleverd. Ik heb geleerd mij in diverse kringen te bewegen. Door de brede ervaring heb ik een snel werkinzicht en is mijn aanpassingsvermogen vergroot. Het maakt dat ik op meerdere terreinen mijn geld kan verdienen en niet bang ben iets mij nog onbekends aan te pakken.
Een vaak gehoord bezwaar tegen het beoefenen van meerdere professies gaat over breedte en diepte. Wanneer je ‘breed’ opereert verhindert dat verdieping in het vakgebied. Dat is waar. In bepaalde professies. Het geldt voor banen die dusdanig gespecialiseerd zijn dat het onderhouden van de benodigde kennis alle beschikbare werktijd opeist. Maar ik denk niet dat díe banen over vijf jaar overbodig zullen zijn geworden. In tegenstelling tot die van mijn buurvrouw, tenminste, als dat werkelijk zo’n vaart loopt.
Maar met het ongemak van de mogelijkheid ervan in het achterhoofd, lijkt het goed de volgende vraag te stellen: is het verstandig te wedden op slechts één (werk)paard? Het antwoord daarop schuilt wellicht in een grotere vraag: wat heb je nodig om zonder (toekomst)stress en vooral met plezier te kunnen blijven werken tot je oud bent? Want ook de optrekkende pensioenleeftijd is een ontwikkeling om rekening mee te houden.
Sommige petten maken de drager ervan onzichtbaarder dan andere
Ik vraag het mijn ex-buurjongen. Hij is tegengesteld aan mij en mijn meerpettige buren: jong, nog geen dertig, met één vaste baan. Hij vertelt dat zekerheid een belangrijke motivator is voor hem en haast alle werkenden die hij kent. De jongere generatie wil zijn zaakjes op orde hebben; zij hebben al vroeg ideeën over hoe hun leven er uit moet zien. Die zekerheid wordt veiliggesteld door een vast contract. En door geld. Dat hoeft niet per se enorm veel te zijn, maar wel genoeg om je bestaan te kunnen boetseren naar je wensen. De vormgeving van je privéleven bepaalt je baan, ziet mijn ex-buurjongen. Niet andersom.
Dat klinkt logisch wanneer je denkt aan jongeren wier opleidingsniveau bepaald wordt door de slechte financiële en maatschappelijk omstandigheden waarin ze opgroeien; zij maken minder kans op een goed betaalde vaste baan. Maar mijn ex-buurjongen komt uit een welvarend nest. Ironisch genoeg bepaalt dat de hoogte van het benodigde salaris. Je wilt het niet slechter hebben dan je ouders, verklaart hij. Het leven dat zij leiden is te duur voor een onzekere baan.
Berekenend job-hoppen
Voor sommigen carrière-starters valt het tegen, het soort baan dat volgt op de studie. Hoogopgeleid belanden zij achter het bureau in een coördinerende rol, hun loonschaal is te hoog om het door hen verwachte veldwerk zelf uit te voeren. Dan gaan zij toch gewoon dat veldwerk doen, stel ik mijn ex-buurjongen voor. Hij schudt het hoofd. Hier toont zich het conflict tussen iets anders willen doen en het verlangen naar de zekerheid van een vast contract en een goed salaris.
Is er dan geen sprake van meerpettigheid bij zijn generatie? Dat is er wel degelijk, maar in een andere vorm. En met een andere naam: mijn ex-buurjongen spreekt van job-hoppen. Dat gebeurt vooral in dezelfde sector waarin de job-hopper al werkzaam is. Het is een veilige manier om gehoor te geven aan het verlangen de omstandigheden te veranderen wanneer de verveling toeslaat.
Het job-hoppen gebeurt nogal berekenend, vindt mijn ex-buurjongen. Zijn generatie heeft een maakbaarder leven dan de mijne, gelooft hij. Er wordt weinig aan het lot overgelaten. Dat heeft ook zijn mindere kanten. De voorgespiegelde ideale levens op de sociale media blijken vaker een illusie dan een haalbare werkelijkheid, is zijn ervaring.
Ook aan ouderwetse meerpettigheid kleven nadelen. Een meerpettig persoon kan op twee manieren bekeken worden. Als flexibele van-alles-kunner of als niet indeelbare keuzeweigeraar. Het blijkt lastig een persoon te duiden die op meerdere werkgebieden professioneel actief is. Je moet ‘iets’ zijn wanneer het over baan en carrière gaat. Iets eenduidigs, niet iets halfs. De flexibiliteit van de meerpettige ontbreekt nogal eens bij de beschouwer ervan. Die ziet maar één pet: degene die hij wil zien.
Dat kan ongemakkelijke situaties opleveren. Toen ik bij een boekpresentatie van een collega-auteur de zakelijk directeur van diens uitgeverij de hand schudde, was die ervan overtuigd dat hij mij kende. Dat klopte. Als schrijver, wist hij. Dat klopte niet. Waar de zakelijk uitgeefdirecteur mij van kende was zijn hond. Diezelfde ochtend had ik zijn teckel aangelijnd voor een dagje hondencrèche terwijl hij er in zijn ochtendjas naast stond. Hij kon de connectie niet leggen, hij keek ongemakkelijk. Ik kon hem geruststellen, hij was de enige niet. Enkele avonden eerder kraakte ik, niet herkend, oesters voor de festivaldirecteur met wie ik kort tevoren een vormgeversoverleg had.
Sommige petten maken de drager ervan onzichtbaarder dan andere.
Ouderwetse meerpettigheid of modern job-hoppen hebben een belangrijk voordeel, daarin kunnen mijn ex-buurjongen en ik elkaar goed vinden. Dat is de macht en kracht van breed georiënteerd zijn. Gelukkig kan dat tegenwoordig al voordat het werkende leven begint worden ontwikkeld. Bij interdisciplinaire studies worden perspectieven en inzichten uit verschillende vakgebieden met elkaar verbonden om tot diepere inzichten te komen, die moeten leiden tot uitvoerbare oplossingen van complexe problemen.
Wellicht geeft dit het antwoord op de vraag die een van de buren stelde tijdens ons gesprek over de toekomst. Wat moet je je kinderen adviseren om in onzekere omstandigheden je brood te kunnen verdienen? Leer over de grenzen van de disciplines heen. Zodat je later, met de verlangde zekerheid, toch meerpettig kunt zijn.
