Opinie | Hoe seksueel geweld als wapen wordt ingezet tegen Gazanen

‘Hoe wil je dat we je verkrachten? Eén voor één of allemaal tegelijk?” Dat zei een Israëlische soldaat tegen een Palestijnse gevangene. Dit was geen surrealistische scène uit een Netflix-film, maar een van de vele aangrijpende verklaringen uit een rapport dat in maart 2025 bij de VN-Mensenrechtenraad werd ingediend door een onderzoekscommissie van de VN. Het rapport, een onderzoek naar mensenrechtenschendingen in de bezette Palestijnse gebieden en Israël – waaronder Oost-Jeruzalem – verscheen gelijktijdig met een tweedaagse openbare hoorzitting in Genève op 11 en 12 maart. Daar hoorde de commissie verklaringen van slachtoffers en getuigen van seksueel geweld, en daarnaast vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, academici, advocaten en medische experts.

In het document van 49 pagina’s wordt Israël beschuldigd van genocide en misdaden tegen de menselijkheid in Gaza na de aanval van Hamas op 7 oktober. Volgens de bevindingen hebben Israëlische troepen systematisch medische voorzieningen voor vrouwen aangevallen, hun de toegang tot vroedzorg ontzegd en als strafmaatregelen openbare fouilleringen en seksueel geweld toegepast.

De commissie deed verslag van vernederende behandeling van vrouwen, bedreigingen met verkrachting, gedwongen ontkleding en vernieling van sanitaire voorzieningen – die allemaal bijdroegen tot een sterke stijging van de moedersterfte en een ineenstorting van de vroedzorg.

Voortplantingsvermogen

Het rapport concludeerde dat zulke acties systematische vormen van gendergerelateerd geweld vormen en onderdeel zijn van een breder beleid gericht op de aantasting van het voortplantingsvermogen van de Palestijnen – een daad die volgens het Statuut van Rome als genocide geldt. Verder werd beklemtoond dat deze schendingen geen geïsoleerde incidenten waren, maar blijken van standaardprocedures bestemd om de Palestijnse bevolking collectief te straffen.

Het rapport stelde vast dat Israëlische veiligheidstroepen bepaalde vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld tot hun ‘standaardwerkwijzen’ hadden gemaakt. Ook concludeerde het dat de ernst en frequentie van zulke aanvallen sinds 7 oktober zijn toegenomen en systematisch zijn geworden. De reikwijdte van de bevindingen uit het rapport is te groot om hier volledig te behandelen, maar ze zijn samen te vatten in drie hoofdpunten: ten eerste zijn gendergerelateerde misdrijven gebruikt als oorlogswapen voor de collectieve onderwerping van Palestijnen. Ten tweede waren de meest verborgen en gevaarlijke plekken waar de meeste seksuele aanrandingen en gendergerelateerde misdrijven plaatsvonden detentiecentra – hoofdzakelijk omdat ze uit het zicht liggen. Ten derde nam tijdens de oorlog het gebruik van gendergerelateerd geweld op sociale media toe – waaronder het te schande zetten en bedreigen van Palestijnse vrouwen en de onthulling van vertrouwelijke informatie over het gedrag en de seksuele geaardheid van vrouwen en jongeren als middel tot druk, repressie en intimidatie.

Volgens het rapport omvatte het seksuele en gendergerelateerde geweld tegen Palestijnse vrouwen en mannen openbare ontkleding en gedwongen naaktheid, seksuele intimidatie als bedreigingen met verkrachting en aanranding, mishandelingen gericht op hun geslachtsdelen en gevallen waarin soldaten de borsten van vrouwen betastten en probeerden hen te kussen.

Sommige van de betrokken soldaten overschreden elke ethische, morele en menselijke grens door Palestijnse vrouwen en mannen in vernederende omstandigheden te fotograferen en te vast te leggen en deze beelden en filmpjes in Israëlische Telegram-groepen te uploaden. Filmpjes van vrouwen in ondergoed, vergezeld van vloeken, bedreigingen en verbaal geweld, hoe stuitend ook, gelden op zichzelf nog niet als ernstige seksuele delicten. Maar vrouwen en mannen met geweld uitkleden en met behulp van voorwerpen, honden, wapenstokken en scherpe voorwerpen rechtstreekse schade aan hun geslachtsdelen toebrengen, is onmiskenbaar verkrachting. Het is belangrijk om op te merken dat de publicatie van afbeeldingen van Palestijnse vrouwen en mannen in vernederende omstandigheden op sociale media niet alleen bedoeld was om Palestijnse vrouwen te schande te zetten, maar ook om hun familie en bredere sociale kring te vernederen en persoonlijke schaamte in collectieve schande om te zetten.

Weinig aandacht

Vergeleken met eenzelfde rapport dat de gendergerelateerde misdaden van Hamas-militanten tegen Israëlische vrouwen op 7 oktober onderzocht, kreeg dit rapport in Israël of elders vrijwel geen media-aandacht. De weinige Israëlische media die wel de moeite namen een paar regels aan het rapport te wijden, wuifden het weg en sommigen noemden het zelfs ‘onzinnig’, ook al berust het op verklaringen van slachtoffers alsmede foto’s en filmpjes – die soms waren geüpload door degenen die bij de misdaden betrokken waren.

De Israëlische premier Benjamin Netanyahu en het ministerie van Buitenlandse Zaken gingen nog verder en beweerden dat het rapport vooringenomen en antisemitisch was. Volgens Netanyahu waren de beschuldigingen in het rapport ongegrond, hij viel de VN-Mensenrechtenraad aan en beweerde dat het rapport vooringenomen tegen Israël was. Het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken liet weten: „Dit is een van de ernstigste bloedsprookjes die de wereld ooit heeft gezien.” Volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft het rapport „de slachtoffers de schuld van de misdaden die tegen hen zijn gepleegd. Hamas is de organisatie die gruwelijke seksuele misdrijven tegen Israëliërs heeft gepleegd. Dit is een weerzinwekkend document dat alleen een antisemitische organisatie als de VN kan voortbrengen”. En alsof dat nog niet genoeg was, verklaarden Ruth Halperin-Kaddari en advocaat Sharon Zagagi-Pinhas, oprichters van het ‘Dina Project’ en voorvechters van de erkenning van de seksuele misdrijven die Hamas op 7 oktober heeft gepleegd: „Dit rapport is een zoveelste stap in de campagne om Israël te delegitimeren. Helaas heeft de commissie Hamas niet op de zwarte lijst van organisaties geplaatst die seksuele misdrijven als oorlogswapen inzetten, maar besloten een andere richting in te slaan.” Dit is Israëlisch selectief feminisme op zijn best.

Maar ook al zijn de bevindingen van het rapport verontrustend en zouden we er allemaal ’s nachts van wakker moeten liggen, het officiële standpunt van de Israëlische regering over dit rapport zou ons de meeste zorgen moeten baren. Het feit dat de Israëlische regering de bevindingen van het rapport automatisch diskwalificeert zonder erop in te gaan of een commissie in te stellen om de zaak grondig te onderzoeken, draagt rechtstreeks bij aan de straffeloosheidsdiscussie rond de veiligheidstroepen – en zelfs aan de voortzetting van zulke misdrijven.

Een van de meest treffende voorbeelden van de mate waarin de Israëlische samenleving en haar instituties van deze discussie zijn doortrokken, is de arrestatie in 2024 van tien Israëlische soldaten in een gewelddadige verkrachtingszaak van een Palestijnse gevangene in het detentiecentrum Sde Teiman – een mishandeling waarbij het slachtoffer levensbedreigende verwondingen opliep. Binnen enkele dagen werden vijf soldaten zonder aanklacht vrijgelaten en de rest kreeg huisarrest. In september versoepelde de militaire rechtbank hun detentievoorwaarden, met als gevolg een golf van protesten van een aantal leden van de Knesset, rechtse activisten en soldaten die de verdachten steunden en die de militaire politie en rechercheurs aanvielen.

En tot overmaat van ramp verklaarde de Israëlische journalist Yehuda Shlezinger van de krant Israel Hayom in augustus 2024 dat deze praktijk van verkrachting van Palestijnse gevangenen door de Israëlische autoriteiten geïnstitutionaliseerd zou moeten worden als middel om te straffen, wraak te nemen en de Palestijnen af te schrikken. Naderhand trok Shlezinger zijn verklaring in, maar een gerespecteerd Israëlisch mediaplatform gaf ruimte aan deze ernstige uitspraak.

Nu zult u waarschijnlijk zeggen dat de ontkenning van de verkrachting van Israëlische vrouwen op 7 oktober, althans ten dele, onderdeel uitmaakt van de Palestijns-Arabische discussie in het Midden-Oosten. En dat klopt – dat betwist ik niet. De Palestijns-Arabische zwijgzaamheid en ontkenning, zelfs gedeeltelijk, is inderdaad schandelijk. En toch rechtvaardigt deze duisternis in geen enkel opzicht de brede Israëlische ontkenning van de daden die een aantal Israëlische veiligheidstroepen op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza heeft begaan. Ik vergelijk de pijn van Israëlische vrouwelijke slachtoffers om één simpele reden niet met die van Palestijnse vrouwelijke slachtoffers: in mijn ogen vallen de lichamen van Palestijnse en Israëlische vrouwen beide buiten de grenzen van de wedijver om het mannelijke nationale narratief. Maar wel moet gezegd worden dat de erkenning van seksueel en gendergerelateerd geweld door geen enkel nationaal, etnisch of politiek filter mag gaan. Als vrouwen mogen we nooit gendergerelateerd seksueel geweld tegen andere vrouwen rechtvaardigen, alleen maar omdat zij tot een collectief behoren dat in de heersende politieke discussie als ‘vijand’ wordt bestempeld.

Integendeel – we moeten erkennen dat deze politiek-nationale ‘vijandelijkheden’ diep doordringen in de Palestijns-Arabische feministische discussie, zoals dit ook voor de Israëlische feministische discussie geldt. Ze verblinden, verdraaien en corrumperen het gesprek en leiden aan beide kanten, om verschillende redenen, tot een wrede ontkenning die het leed van de slachtoffers in stand houdt.

Ontkenning

We moeten bij deze dynamiek stilstaan, deze een halt toeroepen en ons er publiekelijk tegen verzetten. Sterker nog, we moeten deze kringloop van ontkenning doorbreken en vervangen door een discussie die de verhalen van slachtoffers van gendergerelateerd seksueel geweld erkent, aanhoort en ruimte geeft – waar zij zich ook bevinden – zonder bang te zijn dat die erkenning het nationale narratief van het collectief waartoe we behoren zou schaden.

We mogen geen nationale narratieven opdienen die slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld selectief erkennen en anderen negeren, want dit schaadt hun geloofwaardigheid én morele basis. Aan alle vrouwen, waar jullie ook zijn: seksueel en gendergerelateerd geweld tegen Palestijnse vrouwen beschermt niet de waardigheid van Israëlische vrouwen – net zomin als seksueel en gendergerelateerd geweld tegen Israëlische vrouwen de waardigheid van Palestijnse vrouwen beschermt. Daarom is het onze plicht als vrouwen – niet alleen als Palestijnen of Israëliërs – om ons te verzetten tegen het cynische, chauvinistische gebruik van het Palestijnse en Israëlische vrouwenlichaam om deze oorlog te ‘winnen’. We moeten weigeren onze lichamen een nationaal slagveld te laten worden, geofferd op het altaar van de selectieve moraal. Als de prijs van nationale verbondenheid het offer van andere vrouwenlichamen vergt, zal ik de eerste zijn die weigert.