Opinie | Hoe Kluun zich in NRC uiteindelijk niet vergreep aan Erasmus – op 1 april

Kent u die mop van die jongens die een 1 aprilgrap in de krant wilden zetten? Het was maart 2011, Nederland was aan het bijkomen van de vijfhonderdste verjaardag van Erasmus’ Lof der zotheid en onder behoudende lezers van NRC Handelsblad gold schrijver en voormalig reclamemaker Kluun door zijn bestseller Komt een vrouw bij de dokter als de baarlijke duivel – degene die de lezer uitleverde aan de commercie en zo alles van waarde om zeep hielp.

Dat was een kans om de lezer om de tuin te leiden. De boekenredactie legde contact met Kluun en stelde voor om in de krant aan te kondigen dat hij Erasmus’ bekendste werk had gemoderniseerd: Lof der Lichtheid. Lezers konden de tekst op 1 april downloaden. Voor de krant schreef Kluun alvast de eerste 800 woorden: „Je kunt lullen wat je wilt – ik weet best hoe slecht het imago van Lichtheid is, zelfs bij de grootste nono’s – maar ik weet hoe ik een publiek moet vermaken […] Ja, wat de grote literatoren met hun boeken waar nog moeilijker doorheen valt te komen dan de telefoongids van Almere, niet meer lukt, volle zalen trekken, mensen met plezier laten lezen, dat krijg ik voor elkaar met één simpel Twitterberichtje van 140 tekens.”

Een goede grap daagt je uit om anders naar de wereld te kijken

De schrijver werd in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam gefotografeerd met de eerste Nederlandse druk van Lof der zotheid en redacteur Elsbeth Etty interviewde hem. Het ‘opfrissen’ van Erasmus had hem twee weekjes gekost, lichtte hij toe. Verder voorzag hij een spoedig uitsterven van de krant en van wel meer: „De krant als statussymbool gaat er helemaal uit, net als boekenkasten. Het ergste zijn mensen die zich laten fotograferen voor hun boekenkast. Over tien jaar weten mensen niet eens meer wat een boekenkast was.”

Legendarische status

De boekenkasten staan dertien jaar later nog fier overeind, maar wat eruit ging, althans uit NRC, was de 1-aprilgrap. Om te beginnen de Kluunstunt, want in de namiddag van 31 maart 2011 besloot toenmalig hoofdredacteur Peter Vandermeersch dat de grap geen pas gaf. In de kolommen van zijn krant wilde hij geen verzinsels lezen, óók niet op 1 april. Het betekende het einde van een onregelmatig opflakkerende traditie in NRC, waarvan sommige een legendarische status kregen, zoals een in een Amsterdamse tunnel verdwenen metrostel met 42 passagiers (1984), de vertaling van een fictieve Great American Novel (1994, met foto van als vrouw uitgedoste recensent Pieter Steinz), de uitvinding van de tosti door een zekere Graaf Tosti (2002) en de eenmalige verschijning van nrc.next op broad-sheet-formaat (2010).

Van 1-aprilgrappen is het in NRC daarna niet meer gekomen; de redactie is nu vooral beducht voor andermans ongein in het staartje van maart. Bovendien heeft de nepnieuwsrevolutie de onschuldige gelegenheidsonwaarheid besmet. Er gaan zoveel leugens rond – en ook gevestigde media worden zo vaak van leugens beticht – dat de lol van het voor het lapje houden (of gehouden worden) gesleten is. Bovendien onderneemt elk NRC-verhaal nu online zijn eigen wereldreis, zonder de context van ‘de krant van 1 april’. Zo trok twee jaar geleden een groepje vrienden naar Italië, op zoek naar het graf van Graaf Tosti.

Het sneven van de 1-aprilgrap past in een andere trend: de terugtocht van de humor uit de kolommen van NRC. U leest een ernstige krant over een wereld die niet vrolijk stemt. Toch is de humor de laatste tijd wel erg ver teruggedrongen. Natuurlijk staan enkele monumenten van de lach fier overeind in NRC, maar, eh, die staan er al een tijdje: Youp van ’t Hek sinds 1987, Fokke en Sukke (1999) en Kamagurka (dagelijks sinds 2002). Ook columnisten als Japke-d. Bouma en Marcel van Roosmalen mikken geregeld op de lach. Anderen doen dat bij vlagen, of niet – oorlog en ellende dwingen ernst af. Daartegenover staat dat je ineens grinnikend boven je telefoon kunt zitten bij het lezen van een snedige zin van een auto- of operarecensent, maar zo heel vaak komt dat nu ook weer niet voor.

Afgelopen week glimlachte ik bij een televisierecensie („Je zou het een gunstige ontwikkeling kunnen noemen dat de PvdA-leider deze keer een amper veertien jaar oude film had uitgekozen om naar te verwijzen in plaats van eentje van ruim twintig jaar oud” – Amber Wiznitzer) en verschillende columns. Maar bijvoorbeeld de – sterke – zaterdageditie bestond vrijwel geheel uit ernstvuurwerk (al werd een auto met Rien Poortvliet vergeleken).

Buitengesloten

Humor in de krant brengt niet alleen esprit met zich mee, het smeedt ook een andere band tussen auteur en lezer dan de basale informatie-overdracht (of die nu over politiek of opvoedzaken gaat). Een goede grap daagt de ontvanger uit om anders naar de wereld – of naar zichzelf – te kijken. Dat is altijd welkom.

Intussen kunnen mensen zich ook juist buitengesloten voelen. Omdat ze de grap niet leuk vinden of omdat ze die niet als zodanig herkennen. Deze week zag ik online een discussie over een oude cartoon van Ruben Oppenheimer; een in 2016 als illustratie bij een artikel gepubliceerde, gefingeerde Hema-reclame met een gekruisigde ‘voorjaarshaas’ en ‘verstop-eitjes’. Klassieke satire, maar mensen namen aanstoot aan de blasfemie. Anderen dachten dat het om een échte advertentie ging. Zonder context kan humor er ineens heel anders uitzien, dat leidt óók tot voorzichtigheid. En hoe digitaler NRC wordt, hoe meer de elementen zich loszingen van hun oorspronkelijke context.

Tip voor de humorzoekende NRC’er in het digitale tijdperk: let op de kwinkslagen in podcasts en zeker op de nieuwsbrief De Haagse Stemming. Tot slot verloot ik een exemplaar van Kluuns Lof der lichtheid aan de lezer die in de krant van 1 april de verwijzing naar Erasmus ontdekt.

Arjen Fortuin

Reacties: [email protected]



Delen