Toen in juli 2014 zes leden van mijn schoonfamilie in Gaza werden gedood, was ik werkzaam als plaatsvervangend ambassadeur in Oman. Bij terugkeer in Muscat aan het einde van die droevige zomer, trof ik op mijn bureau een handgeschreven brief aan. De afzender: mijn collega Caspar Veldkamp, toen ambassadeur in Tel Aviv. Ik had nog nooit direct met hem samengewerkt en was geraakt door zijn blijk van medeleven.
Hoewel we ook daarna nooit direct samenwerkten, bleef ik zijn werk op het vlak van sociale veiligheid en tegenspraak binnen de organisatie volgen, omdat ik daar mijzelf ook mee bezig hield. Hij bleek, inmiddels ambassadeur in Athene, een voorloper op dat gebied.
Rationalisatieproces
Toen NSC met een agenda gericht op rechtsstatelijkheid deelnam aan de verkiezingen in 2023 en Veldkamp als kandidaat aansloot, was ik in eerste instantie voorzichtig enthousiast. Want met rechtsstatelijkheid als uitgangspunt kon het niet anders zijn dan dat dit een heel andere beleidslijn op het thema Palestina-Israël tot gevolg zou hebben.
Maar na 7 oktober 2023, de Israëlische reactie erop en de vorming van het nieuwe kabinet waarin Veldkamp minister van Buitenlandse Zaken werd, bleek de al bestaande onvoorwaardelijke politieke, diplomatieke en militaire steun aan Israël alleen nog maar verder te worden versterkt. Allemaal ten koste van het internationale recht en de zogenaamde rechtsstatelijke principes.
Met in mijn achterhoofd ons eerdere contact, stuurde ik Veldkamp kort na zijn aantreden een handgeschreven brief. Daarin schreef ik dat ik mij niet kon voorstellen dat het het Israël-Palestina-beleid van de coalitie strookte met zijn persoonlijke kernwaarden. Was het niet tijd, nu al, zijn positie in dit kabinet te heroverwegen?
Met mijn brief stuurde ik hem het boek De Verdediging van de Duitse schrijver Fridolin Schley, dat het verhaal vertelt van de vader van Richard von Weizsäcker, die er ten tijde van het Derde Rijk voor koos als hooggeplaatst diplomaat aan te blijven. Het ging mij niet om het trekken van de parallel met de actuele situatie en het facisme, maar om het psychologische rationalisatieproces dat Von Weizsäcker tijdens zijn Neurenberg-proces in 1949 toepaste ter rechtvaardiging van zijn keuze aan te blijven en te conformeren.
Ambtenaren voeren nog steeds ‘keurig’ het beleid uit van de facto onvoorwaardelijke steun aan Israël
Dezelfde argumenten hoorde ik voortdurend van oud-collega’s . Ik gaf een paar voorbeelden – ‘ik kan erger voorkomen’, ‘ik kan bijsturen’ of, meer concreet, ‘als ik mijn paraaf niet op dat memo plaats, gaat de beslissing alsnog gemaakt worden’ – en vroeg Veldkamp of hij er wellicht wat van herkende.
Ik schreef ook dat ik deze rationalisatieprocessen begreep en dat ik ze zelf in het verleden ook had toegepast. Maar de onderliggende vraag was natuurlijk: in hoeverre maakt de keuze voor conformeren, wanneer het Internationale Gerechtshof al het vermoeden van genocide heeft uitgesproken, medeplichtig? Zo niet in strikt juridische zin, dan in ieder geval moreel? Ook daar zit de parallel met Von Weizsäcker.
Het ‘juiste’ doen
Er zit een grote kwetsbaarheid in het collectief conformeren in zowel de westerse politiek en diplomatie als op ambtelijk niveau. Tegengeluid wordt gemarginaliseerd en we zullen er, naast het morele aspect, op termijn een stevige prijs voor betalen. Als de grote meerderheid van landen waarmee Nederland zich verbonden voelt, roept dat Israël gebruik maakt van een recht op zelfverdediging, als de meerderheid in de Nederlandse politiek dit onderschrijft en als dit vervolgens ook binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken salonfähig is, dan is er, zoals de Britten zeggen, safety in numbers? We kunnen er niet omheen, dit is (volgens de ICJ) waarschijnlijk genocide en we moeten daar consequenties aan verbinden.
Gelukkig zijn er mensen die dat doen. In de samenleving, in de politiek en in het ambtelijk apparaat. Ambtenaren protesteren nu al een jaar wekelijks voor het ministerie Buitenlandse Zaken. Zonder twijfel verzetten enkelen zich ook achter de deuren van het ministerie.
Maar ambtenaren voeren nog steeds ‘keurig’ het beleid uit van de facto onvoorwaardelijke steun aan Israël. Het is de banaliteit van het kwaad in de praktijk, op ministerieel en ambtelijk niveau. Zo stonden zowel premier Dick Schoof als minister Veldkamp voor het kerstreces in de Tweede Kamer, met netjes door het ambtelijk apparaat voorbereide dossiers in de hand. Men kon Schoof met veel ongemak vragen over evidente dubbele standaarden zien vermijden en Veldkamp horen beweren dat het nog „te vroeg” is om een andere benadering richting Israël te overwegen. Het is een ontluisterend besef: dat waarschijnlijk elke bewindspersoon en iedere ambtenaar die hierbij betrokken is geweest zich ervan heeft overtuigd het ‘juiste’ te doen.
Het tegenovergestelde van moed is niet lafheid, het is conformisme. De Gaza-genocide confronteert ons keihard met die realiteit. Een antwoord op mijn brief heb ik niet ontvangen van Veldkamp. Ik snap het wel. Ik zou ook niet weten hoe zijn positie op geloofwaardige wijze en zonder diepe schaamte te verdedigen.
Lees ook
Onrust op het ministerie, Wilders die overal doorheen banjert: Veldkamp wordt klemgezet door het Israël-dossier