Opinie | Grutto’s en boeren gaan niet samen: durf te kiezen

Er zijn in de afgelopen decennia vele miljoenen euro’s uitgegeven aan agrarisch natuurbeheer. In 2024 alleen al kregen boerenbedrijven 88 miljoen euro subsidie om het landschap te verbeteren en weidevogels als de grutto en de kievit beter te accommoderen. Daarbij gaat het om maatregelen als plas-dras (waterstand tijdelijk vrijwel gelijk aan het maaiveld), het inzaaien van meer kruidenrijk grasland, en vertraging van het eerste maaimoment van het jaar – de zogenoemde eerste snede. De bedoelingen zijn goed, maar toch is de gruttostand in vrije val. Waren er begin jaren zeventig nog zo’n 120.000 broedparen, nu zijn het er nog maar 30.000. Als het zo doorgaat, broedt in 2035 de laatste grutto haar eieren uit, met subsidie.

Het ligt niet aan boeren. Die zijn terecht trots op hun land en hun vakmanschap. Het ligt ook niet aan de ecologen, die al decennialang aan de bel trekken. Maar het beleid is fundamenteel verkeerd ingericht. We blijven als land hopen op een gulden middenweg: een boerderij waar economische rendabele voedselproductie samengaat met weidevogelbeheer. Maar die middenweg bestaat niet en het wordt tijd om dat onder ogen te zien.

De oudste van het gezin Boersma, Auke, groeide op als boerenzoon in het veenweidegebied rond Staphorst en Rouveen. Hij herinnert zich nog hoe het landschap er tot eind jaren 50 van de vorige eeuw uitzag, vóór de intensivering. Langgerekte percelen die zich als linten uitstrekten achter de boerderijen. De laagste stukken lagen het verst weg en stonden in de winter vaak langdurig onder water.

Als het zo doorgaat, broedt in 2035 de laatste grutto haar eieren uit, met subsidie

Deze graslanden werden niet of nauwelijks bemest. Niet uit natuurbescherming, maar uit gebrek. Het was de tijd voor kunstmest, en de beschikbare ruige stalmest raakte op voordat je achter op het perceel kwam. Van deze zeer extensieve graslanden is nu nog maar een paar honderd hectare over, terwijl begin vorige eeuw meer dan 100.000 hectare er zo bij lag, verspreid over Nederland. Deze graslanden hadden unieke, zeer kruidenrijke vegetatie.

De hele bedrijfsvoering was destijds bovendien minder intensief dan we beseffen. Koeien gaven 4.000 à 5.000 liter melk per jaar, tegenover 10.000 tot 11.000 liter nu; een verschil van 50 tot 70 procent. Vee liep met 1 koe per hectare in de weide, nu is dat het dubbele. Het gras werd pas in juni of juli gemaaid, als de meeste kuikens al konden vliegen. En juist dat werkte: de grutto’s broedden rustig en kuikens konden veilig foerageren in de natte weiden. Tegenwoordig wordt er soms al in april gemaaid – een doodvonnis voor nesten en kuikens.

Er waren destijds ook minder predatoren, dat klopt. Maar minstens zo belangrijk: die natte, moeilijk toegankelijke graslanden boden bescherming. Vossen liepen daar niet graag, net zomin als marters. De grutto kreeg de tijd.

Biologische bedrijven al te intensief

Als we serieus zijn, moeten we erkennen dat die tijd voorbij is. Moderne melkveehouderij en weidevogelbeheer laten zich niet combineren, ook niet met wat extra plas-dras of kruidenrijk gras. Zelfs biologische bedrijven zijn te intensief geworden. Wie écht weidevogels wil redden, moet bereid zijn de productie met meer dan de helft terug te schroeven en het hele bedrijfssysteem om te gooien. En dat gaat met het huidige beleid niet gebeuren. Niet op grote schaal en niet zonder gigantische kosten.

Wat dan wel? Scheiding. Een duidelijke scheiding tussen gebieden voor voedselproductie en gebieden voor natuur. We moeten stoppen met half werk, met strooien van subsidie over landschappen die in de kern niet geschikt zijn voor vogels. In plaats daarvan moeten we vol inzetten op boerenlandvogelreservaten die wél functioneren. Groot, nat, voedselarm, en stil.

Er zijn aanknopingspunten. Neem de Waddeneilanden. Boeren daar ontvangen een gewone melkprijs, terwijl hun melk per boot het eiland af moet en al het veevoer en meststoffen óók per boot aangeleverd moeten worden. Een ecologische en economische anomalie, waarvan de kosten via zuivelcooperaties als FrieslandCampina door andere boeren worden gedekt. Waarom gebruiken we die eilanden niet voor échte extensieve melkveehouderij, gericht op weidevogelbeheer? Het klimaat is geschikt, de schaal is overzichtelijk, en de publieke kosten zijn relatief beperkt.

Ook op het vasteland zijn er kansen. In delen van Friesland, het Groene Hart en de veenweiden rond Utrecht liggen gebieden waar we kunnen kiezen. Niet alleen voor de grutto, maar ook voor de kievit en de kemphaan. Dat is niet goedkoop, maar de kosten zijn helder en de winst is zichtbaar. En vooral: het werkt. In tegenstelling tot het huidige beleid, dat vooral voortborduurt op het idee dat alles tegelijk moet kunnen.

Dit is niet wat mensen graag horen. Ook wij niet. We zijn opgegroeid met het idee dat landbouw en natuur samen kunnen gaan, en dat boeren landschapsbeheerders zijn. Maar het landschap van toen is niet meer. En de boer van nu is producent in een mondiaal voedselsysteem. Wie de grutto echt wil redden, moet niet blijven hangen in nostalgie of goede bedoelingen. Hij moet durven kiezen.


Lees ook

Grutto’s fokken kan helpen, maar de ‘charismatische wader’ blijft bedreigd

Een grutto (Limosa limosa) in natuurgebied de Surhuizumer Mieden.