Opinie | Geef poëzie de plaats in de literatuur die het verdient

Poëzie krijgt al jaren weinig aandacht; niet in literaire instellingen, niet bij de grote prijzen, niet in kranten en nauwelijks in de boekhandel. Wanneer er over ‘de Nederlandse literatuur’ wordt gesproken, bedoelt men in de praktijk meestal alleen romans. De roman is de norm geworden. Alles wat afwijkt – en zeker poëzie – wordt naar de marge verwezen.

Onlangs verscheen er een top-50 van de beste Nederlandstalige boeken bij NRC en de Standaard. Die lijst stond vrijwel volledig vol romans. Eén of twee dichtbundels haalden het misschien, maar verder was poëzie volledig afwezig. Ook in literaire tijdschriften is poëzie steeds meer op de achtergrond geraakt. Er is geen brede canon, geen structurele bespreking van stromingen, geen publieke interesse voor de geschiedenis of ontwikkeling van het genre. En dat terwijl poëzie een essentieel onderdeel is van de literatuur. Niet alleen als expressievorm, maar ook als plaats waar taal zelf wordt onderzocht en vernieuwd. Precies daar zit een belangrijk punt.

In diezelfde top-50-lijst valt namelijk iets anders op: bijna alle romans worden geprezen vanwege hun ‘verhaal’. Het verhaal is de maatstaf geworden. En als het om verhalen gaat, dan hebben lezers tegenwoordig ook andere opties. Engelse fantasyromans, romantische bestsellers, series en films op Netflix – allemaal bieden ze verhalen, vaak met meer snelheid en spektakel dan de gemiddelde roman.

Meer dan een verhaal

Maar literatuur moet toch meer zijn dan alleen een verhaal? Juist dat ‘meer’ is wat poëzie zo duidelijk laat zien: vorm, ritme, klank, taalgebruik, verbeelding, complexiteit. De ongelijkheid tussen proza en poëzie is ook zichtbaar in de prijzen en het geld. De grootste poëzieprijs in Nederland bedraagt 20.000 euro. Voor proza is dat soms meer dan het dubbele. Een prozadebuut krijgt 10.000 euro, een poëziedebuut slechts 1.500 euro. Dat is niet alleen oneerlijk, het is ontmoedigend. Het laat jonge dichters weten dat hun werk minder waard wordt gevonden – letterlijk.

De verwaarlozing van poëzie is dus niet zomaar een gevolg van smaakverandering. Het lijkt jarenlang bewust genegeerd door het literaire establishment. Poëzie wordt buiten de grote prijzen gehouden, krijgt minder ruimte, minder middelen, en wordt nauwelijks nog besproken. Daardoor wordt het genre stilletjes doodgeknepen. En daarmee verdwijnt ook het taalgevoel uit de literatuur: het vermogen om scherp te kijken naar taal, om nuances op te merken, om flexibiliteit in het Nederlands te stimuleren.

Versmalling

Poëzie is namelijk dé plek waar met taal gespeeld wordt, waar het gerekt en onderzocht wordt. Als je die plek wegvaagt, versmal je het literaire landschap. Als de enige waarde van literatuur nog ‘verhaal’ is – iets wat op talloze plekken buiten het boek al volop te vinden is – dan raak je het eigenlijke potentieel van literatuur kwijt.

Als we echt willen investeren in een levende literatuur, dan moet er meer ruimte komen voor poëzie. Meer aandacht, meer middelen, meer zichtbaarheid. Er moet gericht geïnvesteerd worden in talentontwikkeling voor dichters. Er moet meer poëzietheorie komen, en meer stukken in de krant over poëzie, over tradities, over de rol die dichters in Vlaanderen en Nederland gespeeld hebben. Wie zijn ze? Wat hebben ze betekend? Wat gebeurt er nu?

Poëzie hoort niet in een achterafhoekje. Het hoort in de kern van onze literatuur – en van onze taal. We kunnen het herstellen. Als we het willen.


Lees ook

‘Lezers kiezen vooral een goed verhaal’

‘Lezers kiezen vooral een goed verhaal’