N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ziek zijn Wat als je door long covid mensen slecht verdraagt, maar wel in gesprek wil? Eva Meijer zoekt haar toevlucht tot dode filosofen.
Op het ogenblik spreek ik liever met de doden dan met de levenden. Ze zijn rustiger, minder dwingend, ze vragen minder van me. Ook is het prettig om te vertoeven met degenen die niet helemaal aanwezig zijn, omdat ik zelf niet helemaal aanwezig ben. Dat is omdat ik ziek ben. Eind september kreeg ik corona en ik ben nog niet hersteld. Ik was in goede conditie, ik ben nooit ziek, en ik was volledig gevaccineerd, maar de ziekte discrimineert niet.
Een van mijn symptomen is: moeite met mensen. De eerste drie maanden was douchen de grootste kwelling, nu is het kletsen. Mensen zijn luid, bewegen, vragen veel aandacht. Veel mensen letten nauwelijks op degene met wie ze praten. Ik heb niet de kracht om meer dan een keer te zeggen dat ik ziek ben, en dat is onvoldoende om ze in te tomen. Lang kon ik niet staan, maar als ik dat in gezelschap zei, bleven mensen gewoon tegen me aanpraten. In het begin legde ik het uit. „Je ziet er wel goed uit”, was dan vaak het antwoord. Dus op een paar vertrouwde vrienden na vermijd ik mensen. Ook in geschreven vorm. In de eerste maanden was elk bericht een hamerslag, nu kan ik weer vrij goed mailen. Maar in mijn inbox wil iedereen iets en bijna niemand geeft iets terug. Als ik schrijf dat ik ziek ben sturen ze gewoon een nieuw verzoek.
Met de doden bedoel ik overigens vooral dode filosofen. Ik heb namelijk wel de behoefte om in gesprek te blijven over hoe de wereld in elkaar zit, wat er net achter de werkelijkheid ligt. Een gesprek met dode collega’s verloopt niet erg anders dan met de levende. Er is sprake van vragen en antwoorden – ik neem een vraag mee naar een tekst van Wittgenstein, die antwoord geeft, waarna ik mijn gedachten bijstel. Steeds als je terugkeert naar een tekst vertelt die je iets nieuws. Filosofie gaat over het begrijpen van het heden en weten hoe te handelen in de toekomst, maar vooral over terugkeren. Naar teksten, ideeën, de stem van een filosoof die je graag mag. Levende collega’s kan ik schrijven om samen verder na te denken, maar ik moet uit hun antwoord net zo goed een eigen antwoord destilleren.
Zo kunnen lezen en schrijven klinkt misschien idyllisch – tijd om te denken is een groot goed, een luxe die zieken met jonge kinderen of werk dat aanwezigheid verlangt niet hebben. Ik kan ervoor kiezen om een tijdje geen lezingen te geven en bijeenkomsten op de universiteit grotendeels te vermijden. Tegelijkertijd is het noodzaak. Vanwege mijn gevoeligheid voor ruis en rommel heb ik stilte nodig. Stilte geeft me beter zicht op het skelet van de werkelijkheid, maar dat is ook huiveringwekkend. Dus daar moet ik over nadenken. En ik wil begrijpen hoe het leven werkt, zodat ik het op een goede manier kan leven.
Zoveel tijd heb ik bovendien niet. Long covid is een democratische aandoening in de zin dat alle activiteiten evenveel moeite kosten: stofzuigen, thee zetten, eten, telefoneren, een rondje lopen met de hond, een column schrijven. In het begin kon ik maar een paar dingen per dag – zelfs plassen kostte me moeite. Nu lijken de dagen op die van vroeger, alleen vraagt alles meer van me. Het fijnste zijn activiteiten met een rustige concentratie. Romans schrijven of gedichten, tekenen, wandelen. Samengestelde activiteiten, bijvoorbeeld met reizen en mensen, of eten en praten, moet ik doseren. Mensen noemen het vermoeidheid, maar dat is geen goede omschrijving van de zwaarte. Het is een gebrek aan kracht en een gebrek aan flexibiliteit (om indrukken te verwerken en los te laten). En ik heb nog meer moeite dan normaal om de wereld buiten te sluiten. „I’m just living on nerves and feelings”, zoals Joni Mitchell in ‘People’s Parties’ zingt. De basis ontbreekt.
Steeds als je terugkeert naar een tekst vertelt die je iets nieuws
Omdat ik veel thuis ben, komen ook de bekende doden, die uit mijn eigen leven, vaker langs. De doden zijn minder stil dan we doen voorkomen. Filosoof Vinciane Despret laat in Our Grateful Dead zien dat het een misvatting is dat ze verdwijnen en dat er een harde grens is tussen leven en dood. Ook in samenlevingen als de onze, waarin er weinig met de doden wordt gesproken, blijven ze erbij. Soms keren ze terug in dromen, soms in verhalen die van generatie op generatie worden verteld. Soms verschijnen ze als vlinder of geluid.
Om te onderzoeken hoe we beter met de doden kunnen leven, spreekt Despret met allerlei mensen. Het boek begint met een journalist die brieven aan zijn dode zoon schrijft, om zelf verder te kunnen leven, maar Despret vertelt ook over mensen die als medium de verhalen van de doden vertalen voor de levenden en over geestverschijningen. Een vriendin van haar werd elke nacht bezocht door haar dode echtgenoot, tot ze hem op een nacht zei dat het al erg genoeg was dat hij weg was, en dat hij moest kiezen: leven of dood. De volgende nacht bleef hij weg. En ze gaat op zoek in boeken en films, waar geesten populair zijn als personage, zelfs in samenlevingen waarin mensen over het algemeen zeggen niet in ze te geloven. Misschien omdat ze laten zien hoe aanwezig iemands afwezigheid kan zijn.
Een van de manieren waarop de doden erbij blijven is wanneer de levenden hun projecten of gewoontes overnemen. Ik kocht vorig jaar witte Dr. Martens, omdat mijn vader die altijd droeg. Hij fotografeerde, en ik zie in scènes op straat precies welk kader hij zou kiezen voor een foto. Met Olli de hond, mijn grote vriend die in april stierf, verspert het missen nog de weg naar zijn nabijheid. Maar hij is in de verte toch bij me, net als de andere dode dieren die me ooit nabij waren. Groot verdriet is in mijn huidige staat trouwens geen succes, dan raakt mijn zenuwstelsel van slag. Dus ik huil met mate.
De nabijheid van de doden laat ook zien dat je eigen leven niet gescheiden is van de dood, dat de tijd zich kan inrollen en uitrollen. Het einde van die draad is jouw einde (dat geen einde is). Dat ligt al op je te wachten. En je zelf van vroeger is al een geest in je leven, iemand die nog in de tijd bestaat maar er niet meer bij is.
Patti Smith schrijft in haar memoires M-Train over dat soort geesten. Het is een boek waarin alles tegelijk gebeurt en toch verloren gaat. Er lijkt weinig te gebeuren. Smith dwaalt door de wereld, drinkt koffie, mijmert, kijkt naar detectives. Dode schrijvers keren terug, net als geliefden, in dromen en verhalen, in haar gedachten, en toch blijven ze weg. Kunst is echter dan het leven, zowel haar werk als dat van anderen, maar het vangt alleen wat er was, het brengt het niet terug. Doorleven is altijd een kwestie van loslaten en vasthouden, laat Smith zien, en soms gebeurt er toch iets moois.
Ik vind het niet erg om ziek te zijn. Van het leven met depressie heb ik geleerd dat doorgaan beter werkt dan stilstaan bij hoe ik me voel. Met doorgaan bedoel ik niet weglopen, maar rustig doorlopen en onderweg voelen wat er aan de hand is. Zoals de stoïcijnen zeggen dat je moet verdragen wat je niet kunt veranderen. En zoals het taoïsme erop wijst dat alles erbij hoort. Dieren doen het ook zo. Zieke en oude muizen houden zich aan hun routine tot het echt niet anders kan.
Ik heb bovendien niet de kracht om me nadrukkelijk als zieke te gedragen. Na vier weken begon een vriendin over fysiotherapie, maar toen ging het tandenpoetsen nog niet eens. En met een fysiotherapeut moet je ook kletsen. Na zes weken was ik in staat om naar de huisarts te gaan. In de praktijk bleek dat ik eerst een gesprek had met een arts die de Nederlandse taal moest leren, daar was een kwartier voor uitgetrokken, daarna zou hij de huisarts uitleggen wat ik hem verteld had, om te oefenen. Ik zei tegen de assistente dat ik het graag zou doen maar nu niet in staat was om twee gesprekken te voeren, maar dat vond geen gehoor. Dus ik legde zo duidelijk als ik kon aan de vriendelijke arts uit wat er aan de hand was, waarna hij het aan de huisarts vertelde. Het oefenen bleek geen overbodige luxe. Het duurde even voordat alles duidelijk was en we aan het bespreken van mijn kwalen toekwamen. Dat is niet erg, maar mijn probleem was juist dat zoiets een probleem was. De zorg heb ik dus gelaten voor wat hij is. Het is makkelijker om de vakliteratuur bij te houden en verder doe ik yoga met Adriene en Kassandra via Youtube.
Als de tijd vertraagt ontstaat er ook een opening om wat er is anders te zien
Het is wel vreemd dat mijn lichaam zoveel ruimte inneemt, met vreemd bedoel ik ook onprettig. „Zo dwingt de tegenspoed ons om terug te keren tot onszelf”, schrijft Rousseau, een van mijn lievelingsdoden, in Overpeinzingen van een eenzame wandelaar. Misschien is dat wat haar voor de meeste mensen ondraaglijk maakt, voegt hij eraan toe. Maar als de tijd vertraagt ontstaat er ook een opening om wat er is anders te zien. Omdat ik niet in de dagelijkse stroom meebeweeg kreeg ik een paar goede ideeën. En wachten rekt de ervaring uit, waardoor het bestaan zelf, dat onder de ervaringen schemert, meer op de voorgrond kan treden. Dat laat zien dat veel van wat belangrijk lijkt futiel is.
In het hoofdstuk ‘De vijfde wandeling’ van zijn Overpeinzingen schrijft Rousseau over zijn verblijf op het eiland Saint-Pierre in het Meer van Biel. Hij woonde daar twee maanden, toen hij na de publicatie van zijn boek Emile gedwongen was om Frankrijk te ontvluchten. Op het eiland brengt hij de planten in kaart, hij wandelt en roeit ’s middags het meer op om in zijn boot te liggen dromen. Dagdromen maakt hem gelukkig, net als het landschap (en het stichten van een konijnenkolonie op een klein eilandje). Geluk is niet zoiets als vreugde, schrijft hij, het is een toestand die juist gekenmerkt wordt door afwezigheid van hartstochten. Alleen het gevoel te bestaan, waarbij je niets buiten jezelf nodig hebt.
Dit hoofdstuk is een eiland in het boek, dat verder vooral gaat over de moeilijkheden die Rousseau in zijn late leven troffen, en zijn redenen zich terug te trekken uit de mensenmaatschappij. Over de filosofie is hij ambivalent – de geleerden uit zijn tijd hebben er volgens hem weinig van begrepen, omdat ze hun denken niet oprecht doorleven, vragen interesseren ze alleen als een intellectuele puzzel. Tegelijkertijd helpt het denken hem om aan het einde van zijn leven zijn houding te bepalen. Niet als voorbereiding op het sterven maar naar het leven en dood tegelijk. Er is niet zoveel verschil. Hij noemt geduld, oprechtheid, mildheid, berusting en onpartijdigheid, als deugden die voor hem tellen. Aan geduld zou ik niet snel hebben gedacht, maar de laatste tijd ontkom ik er niet aan.
Sinds een paar dagen kan ik weer rechtop lopen. Ik zat en liep het liefst gebogen, nog steeds schrijf ik dit niet aan mijn bureau maar onderuitgezakt op de bank. Op een gegeven moment zullen de levenden zich wel weer aandienen op een manier die te verdragen is. Tot die tijd heb ik de doden, die op hun manier betrouwbaar zijn. Ik hoef alleen maar rustig te blijven bestaan.