N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het Stedelijk Museum
Het Stedelijk Museum is een van de Amsterdamse musea die gefinancierd zijn met winsten uit koloniale handel, waarvoor mensen op plantages uitgebuit werden. Wil het Stedelijk echt dekoloniseren, stelt kunstenaar
dan zou het volledige aankoopbudget van het museum besteed moeten worden aan die uitgebuite plantage-gemeenschappenIn 1969 groef de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets met een spa in de hand eigenhandig de vier hoeken van het Stedelijk Museum uit. Met sleuven van ongeveer een meter diep, legde hij de fundamenten van het Stedelijk bloot. Zijn kunstwerk noemde hij Museumsokkel met 4 hoeken van 90 graden. Het was deel van de tentoonstelling Op losse schroeven, georganiseerd door de toenmalige hoofdcurator Wim Beeren.
Hoewel dit gebeuren al meer dan vijftig jaar geleden plaatsvond, wordt die tentoonstelling nog steeds gezien als een ijkpunt, als een van de cruciale momenten waarmee het Stedelijk Museum zichzelf, maar ook Amsterdam, op de kaart zette als belangrijke plek voor vernieuwende en experimentele kunst.
Door de fundamenten bloot te leggen, beweerde Dibbets, wilde hij de tentoonstelling „ter discussie stellen”. Hij toonde immers niet alleen de fundamenten, maar exposeerde door de fundamenten bloot te leggen ook museum zelf. Vijftig jaar later kunnen we die actie van Dibbets begrijpen als een, voor die tijd, radicale poging om de regels, wetten en voorwaarden, en ook het bestaan van museum te bevragen.
Zelf denkt Dibbets helaas anders over zijn werk. Eerder dit jaar stuurde hij een brief naar NRC. Volgens hem leidt de modieuze „politieke correctheid” van het Stedelijk Museum vandaag de dag tot de afbraak van de eigen criteria en de eigen verworvenheden. Het museum wordt volgens hem op die manier „antropologisch en kleinstedelijk”. Dibbets’ klachten passen bij een breder verzet tegen de pogingen van musea om een geschiedenis van kolonialisme en slavernij te erkennen, en de musea niet langer plekken van uitsluiting te laten zijn, maar ook van ‘healing’ en inclusie. Toch wijst Dibbets’ kritiek op een fundamenteel probleem.
Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling
Laten we wat feiten opgraven.
De kunstenaar Timo Demollin toonde in 2020 dat het Stedelijk Museum op precies dezelfde plek is gebouwd waar in 1883 het gebouw van de ‘Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling’ stond. Recent onderzoek – waaronder het boek Geld, geloof en goede vrienden, Piet van Eeghen en de metamorfose van Amsterdam 1816-1889 van Laura van Hasselt en een tentoonstelling in het Amsterdamse stadsarchief – tonen aan dat de familie Van Eeghen, de belangrijkste financier achter de bouw van het Stedelijk Museum, hun geld haalden uit koloniale exportproducten: cacao, koffie en tabak, bijna allemaal verbouwd op plantages in Indonesië.
Zoals bekend was de productie van cacao, tabak en koffie in Indonesië en elders gebaseerd op landonteigening en gedwongen arbeid. De bevolking moest regenwouden vernietigen en vervangen door monocultuurplantages, waarop ze vervolgens onbetaald of vrijwel onbetaald tewerk werden gesteld.
Nancy Jouwe schreef recent in Stedelijk Studies, een uitgave van het Stedelijk Museum; „Dit betekent dat winsten van de Van Eeghens werden behaald ten koste van talloze geknechte mensen en nauwelijks betaalde arbeiders, waarbij inheemse manieren van bestaan en omgevingen werden ontwricht. Toch gaven elite families royaal terug aan hun stad en droegen ze zo bij aan de bouw van een ‘modern, imperiaal’ Amsterdam. Het Stedelijk Museum is daar een goed voorbeeld van.”
Dit is hetzelfde gebouw en hetzelfde Stedelijk Museum dat met tentoonstellingen als Op losse schroeven een wereldwijd centrum voor vrijheid-zoekende en vernieuwende kunst werd.
De financiers van het Stedelijk handelden echter niet alleen in koffie, tabak en cacao. De Van Eeghens zetten de plantages zelf – van Indonesië tot het Afrikaanse continent – ook om in financiële producten. Behalve de handel in koffie en tabak, brachten zij ook de plantages op de markt, waarop gespeculeerd kon worden op de Amsterdamse beurs.
Laat dit even bezinken. Het Stedelijk Museum werd niet alleen betaald met onteigening en winsten uit gedwongen arbeid op plantages. Het Stedelijk werd ook betaald door speculatie op toekomstige winsten uit toekomstige onteigening en toekomstige gedwongen arbeid op plantages. Het Stedelijk werd gefinancierd door het vooruitzicht op onverminderde voortzetting en uitbreiding van plantagearbeid.
Co-auteurs
De laatste jaren laten steeds meer zelfreflexieve tentoonstellingen en artikelen zoals dat van Nancy Jouwe zien dat het Stedelijk zich bewust is van deze erfenis en ook van de diepe transities die het moet maken. Als teken van oprechtheid kondigde de huidige directeur, Rein Wolfs, aan dat het museum niet alleen ‘cutting edge’ moet zijn, maar ook dat de komende vier jaar de helft van het aankoopbudget besteed zal worden aan werken van kunstenaars van kleur of met een herkomstbiografie die niet in Noord-Amerika en West-Europa ligt. Dat is een fantastisch initiatief, en het had al eerder moeten plaatsvinden.
Het lijkt alsof het Stedelijk de structurele voorwaarden van zijn eigen bestaan nog steeds ter kennisgeving aanneemt
En toch schuilt hierin een risico. Het Stedelijk Museum heeft vanaf het allereerste begin volop geprofiteerd van kolonialisme. Het wil zich nu omvormen tot een centrum van inclusiviteit en gelijkwaardigheid. Maar terwijl het museum een nieuwe reputatie opbouwt door werk van ondervertegenwoordigde kunstenaars aan te kopen en te tonen, dreigt de definiëring van wat divers en inclusief is, de diepere fundamenten van het museum onzichtbaar te maken.
Zij die nu nog steeds leven in de permanente exploitatie en de ecologische ramp die de plantages zijn, kunnen lastig meegenieten van de koerswijziging van het Stedelijk. Ze zijn niet in Amsterdam. Ze zijn niet vertegenwoordigd aan de muren van het museum. Ze behoren niet tot de doelgroepen van de nieuwe tentoonstellingen en de debatten. Ze zijn op plantages.
Voor alle duidelijkheid: er bestaan nog steeds plantages – er zijn er meer dan ooit. Slechts vijftien kilometer verwijderd van het Stedelijk Museum bevindt zich een van de grootste opslagplaatsen van onderbetaalde en soms gedwongen arbeid ter wereld: de Amsterdamse cacaohaven. De gemeenschappen die het Stedelijk en andere musea hebben gefinancierd en nu nog vastzitten in dat systeem worden echter niet betrokken bij de inclusiviteit en diversiteit van het Stedelijk.
Het lijkt er op dat het Stedelijk de structurele voorwaarden van zijn eigen bestaan nog steeds ter kennisgeving aanneemt. Nieuw beleid suggereert dat met aankopen, debatten en tentoonstellingen een nieuw soort inclusiviteit en diversiteit wordt gecreëerd. Dat is ook zo. Maar de hete aardappel wordt doorgegeven. De waarheid is dat elke baksteen van dit gebouw is betaald met zakken cacao, koffie en tabak, afgetroggeld van plantagarbeiders. Elke muur is mogelijk gemaakt door gedwongen arbeid en door speculatie op de onafgebroken voortzetting daarvan.
Plantagearbeiders zijn derhalve de co-auteurs van het Stedelijk. Ze zijn de co-auteurs van elke muur, van elke lichtinval van elke zichtlijn. Alle tentoonstellingen in het Stedelijk zijn mede mogelijk gemaakt door plantagearbeiders. Ook tentoonstellingen die het verleden problematiseren en inclusief en divers zijn kunnen slechts waarachtig zijn als de mensen die het gebouw hebben gefinancierd ook worden erkend als medeauteurs. Geen enkele kunstenaar die in het Stedelijk exposeert, geen enkele curator en geen enkele directeur die die tentoonstellingen organiseert, kan volledig auteurschap claimen, zolang het onvrijwillige co-auteurschap van de gemeenschappen die op de plantages werken niet ook wordt erkend.
Indien het museum zijn erfenis als vrijheidszoekende instelling wil veiligstellen, als het daadwerkelijk een plek van vrijheid en expressie wil zijn, als het zichzelf recht in de ogen wil kijken, dan moet het Stedelijk het werk van Jan Dibbets serieus nemen en doorpakken waar hij wenst te stoppen. Het is tijd voor het omarmen van de fundamenten van het Stedelijk.
Plantage gemeenschappen
Daarom moet een commissie worden ingericht die het gehele museum en het volledige aankoopbudget gedurende een vast te stellen periode moet wijden aan de gemeenschappen die wonen en werken op de plantages die het Stedelijk en andere musea hebben gefinancierd. Als de directeur of sommige van de curatoren van het Stedelijk Museum nog nooit zo’n actieve plantage hebben bezocht, dan moeten ze dat zo snel mogelijk doen.
Als die curatoren, eenmaal aangekomen, constateren dat die gemeenschappen niet over kunst communiceren op een manier waar de curatoren gewend aan zijn, of dingen maken die zij niet als kunst kunnen herkennen, dan is dat het probleem van de curator. Als een van de curatoren (bijvoorbeeld om persoonlijke of gezondheidsredenen) niet aan zo’n reis kan beginnen, kan het museum de hanggelden en aankoopbudgetten rechtstreeks naar die plantagegemeenschappen overmaken.
Over de gehele wereld maken mensen kunst en over de gehele wereld nemen gemeenschappen van plantagearbeiders het initiatief om hun land terug te krijgen en de wereld opnieuw vorm te geven. Nu is het tijd dat het Stedelijk zijn intellectuele en artistieke verplichtingen nakomt door zijn betrokkenheid met plantagearbeiders te erkennen en deze gemeenschappen uit te nodigen om een gelijk aandeel in de toekomst van het museum te nemen. Zo kan het Stedelijk opnieuw cutting edge worden, en ook aan healing beginnen. Zoals de Amerikaanse schrijver bell hooks al zei: „Healing is an act of communion”.