Liefst vier brieven met een rectificatieverzoek hingen er aan dezelfde mail van een jurist. De stichting KUKB (die zich inzet voor Indonesische slachtoffers van het Nederlandse bewind), de stichting Histori Bersama, Jeffry Pondaag en Marjolein van Pagee hadden allen bezwaren tegen een artikel dat op pagina 2 van de editie van 31 januari stond: ‘Historicus Anne-Lot Hoek geïntimideerd vanwege boek over Bali’. Aanleiding voor het artikel was een opmerkelijk persbericht van het Koninklijk Nederlands Genootschap van Historici (KNHG), waarin werd geprotesteerd tegen „de intimidatie door bedreigende content van historica en zelfstandig onderzoeker Anne-Lot Hoek door activisten die betrokken zijn of waren bij de stichting Histori Bersama en de stichting KUKB”. Vakgenoten werden opgeroepen om zich tegen die intimidaties uit te spreken.
Hoek, auteur van De strijd om Bali (2021), een in NRC geprezen studie vol gruweldaden, wordt zo hard aangevallen dat, aldus de beroepsvereniging van historici, het heeft geleid tot „een inbreuk op de persoonlijke vrijheid en veiligheid van de historicus en haar familie”. In het bericht in NRC werd Pondaag genoemd als activist wiens werk Hoek onvoldoende aandacht zou geven. Van Pagee stond erin als oprichter van Histori Bersama.
Geen redelijke termijn?
De klachten in de vier brieven kwamen in hoge mate overeen: de in de krant weergegeven beschuldiging van het KNHG „vond geen basis in de feiten” en NRC had niet gevraagd om wederhoor (in de brieven namens Pondaag en de twee stichtingen), dan wel daar geen redelijke termijn voor gegeven (Van Pagee).
Redacteur Bart Funnekotter was vooraf getipt over de komst van de persverklaring. Kort voor die openbaar werd, legde hij contact met Histori Bersama-oprichter Van Pagee, als vertegenwoordiger van de groep activistische historici waar het KNHG op doelde. Zij liet weten in Indonesië te zijn; de verklaring was inmiddels openbaar. Funnekotter gaf Van Pagee twee uur om te reageren. Daarop volgde niets meer en publiceerde NRC het bericht. Pas een etmaal later meldde Van Pagee zich, ontstemd. Twee uur reactietijd is niet bijzonder lang, maar aangezien er al contact met Van Pagee was en dat de kwestie al op straat lag, wat mij betreft redelijk.
Dat vindt ook de hoofdredactie, die de vertegenwoordiger van de klagers liet weten dat het niet nodig was een bericht over een ruim verspreide verklaring nog langer op te houden. De rectificatie werd geweigerd. NRC vindt dat de beweringen voor rekening van het KNHG komen.
Over de wederhoorklacht valt nog op te merken dat Pondaag in het artikel alleen voorkomt als onderdeel van kritiek op Hoek. Overigens maakte de bijzonder ruime formulering van het genootschap over „door activisten die betrokken zijn of waren bij” de twee stichtingen het lastiger om te bepalen welke betrokkenen eventueel om een reactie gevraagd moest worden.
Intussen bleef een vraag onbeantwoord in het NRC-artikel: namelijk waar de intimidatie van Hoek nu precies uit bestaat, terwijl die wel de kop van het verhaal haalde. Ik las slechts voorbeelden van kritiek op Hoek en haar werk: dat ze te weinig aandacht aan Pondaag en andere Indonesiërs besteedt, dat ze deelnam aan een door de Nederlandse staat gefinancierd onderzoek, waardoor ze haar onafhankelijkheid te grabbel zou hebben gegooid. Kritiek die bloeit in een tamelijk afgelegen deel van de kolonialismekritische geschiedbeoefening, waar Hoek en Van Pagee ooit samen optrokken. Je kunt er veel van vinden, maar wat het artikel weergaf was uiteindelijk zakelijke kritiek, geen intimidatie.
Zo tastte je als lezer in het duister over hoe ernstig de zaak was. Achter ‘intimidatie’ kan immers veel schuil gaan: van een bekende Nederlander die een interviewer dreigt met een ‘rode’ kaart als hij een vervelende vraag herhaalt, tot een groep trekkers bij je voordeur.
Funnekotter had wel voorbeelden van die intimidatie te zien en te horen gekregen, die zich bovendien niet beperkten tot online uitingen. Dat was echter op achtergrondbasis; hij mocht die niet publiceren, ook al omdat die tot juridische complicaties konden leiden. Het overtuigde hem er wel van, zegt hij, dat het verhaal over de intimidatie niet uit de lucht was gegrepen.
In openbare online bronnen is het een en ander te vinden van de polemiek tegen Hoek, die onder meer ‘bitch’ en ‘racist’ is genoemd terwijl in een post op Histori Bersana de echtgenoot van Hoek ervan wordt beschuldigd dat hij critici van zijn vrouw in hun werk probeert te hinderen. Concrete bedreigingen vond ik niet, een zich over verschillende jaren uitstrekkende, treurig stemmende kakafonie van onaangenaamheden is het zeker.
Stevige uitspraak, weinig details
Funnekotter besloot geen voorbeelden van deze omgangsvormen onder historici in zijn verhaal op te nemen. „De nieuwsaanleiding was voor mij dat een eerbiedwaardig instituut als het KNHG met zo’n ongebruikelijke, stevige verklaring kwam.” Hij wilde het nieuws daarover niet verder ophouden door diep in de achtergronden van de kwestie te duiken. Op zich een begrijpelijke keuze, want alleen al de delen van de ruzie die ik vond, zijn verre van overzichtelijk.
Voor de lezer van het bericht had die keuze nadelen. Die tastte niet alleen in het duister over de ernst van de intimidaties, maar kan de uitzonderlijke actie van het KNHG zo moeilijk beoordelen. Nieuwssite Nu.nl berichtte ook over de zaak en schreef: „Nu.nl heeft teksten gelezen en beelden gezien die de lezing van het KNHG lijken te ondersteunen.” Wat Funnekotter betreft had zo’n zinnetje ook best in het NRC-artikel gekund. Dat denk ik ook, al had ik liever nog wat méér gezien. Juist als een eerbiedwaardig genootschap verrast met een stevige uitspraak met weinig details, ligt er een kans voor de journalistiek.
Arjen Fortuin
Reacties: [email protected]
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.