Opinie | Een premier moet boven de kleine politiek uittorenen

Nu Mark Rutte zijn vertrek als minister-president heeft aangekondigd, is het hoogstwaarschijnlijk dat er na de Tweede Kamerverkiezingen uiteindelijk ook een nieuwe premier benoemd wordt.

De gedachte leeft momenteel sterk dat de partij die de grootste wordt bij de verkiezingen volgende week, de nieuwe premier zal mogen leveren, en velen denken dan aan de winnende lijsttrekker.

Maar is het een algemene regel dat de aanvoerder van de grootste partij premier wordt? Helemaal niet. Het is eerder uitzonderlijk.

Lijsttrekker

Sinds de Tweede Wereldoorlog traden er vijftien nieuwe premiers aan. Van hen waren er slechts vier die voorafgaand aan hun benoeming hun partij als lijsttrekker naar de overwinning hadden geleid: Joop den Uyl (1973), Wim Kok (1994), Jan Peter Balkenende (2002) en Mark Rutte (2010). Meestal ging het anders.

Willem Schermerhorn (1945) en Jan de Quay (1959) waren bij hun benoeming nog nooit lid van de Staten-Generaal geweest. Willem Drees (1948), Jelle Zijlstra (1966) en Barend Biesheuvel (1971) waren zelfs niet afkomstig uit de grootste fractie binnen de coalitie. Louis Beel (1946), Victor Marijnen (1963), Jo Cals (1965) en Piet de Jong (1967) waren dat wel, maar bij hun aantreden waren zij bepaald niet de politieke leider van hun partij en hadden ze, voor zover er net verkiezingen waren gehouden, niet als nationale lijsttrekker gefungeerd. Het lijsttrekkerschap van Dries van Agt (1977) had niet de grootste partij in de Tweede Kamer opgeleverd; dat werd de PvdA. Hij werd pas premier nadat de formatie van een tweede kabinet Den Uyl was mislukt. Ruud Lubbers (1982), die na Van Agt premier werd, was nummer vier op de lijst en bovendien telde zijn fractie geenszins de meeste leden. Let wel: dit stuk gaat over het aantreden van een nieuwe premier, niet over eventuele continueringen na volgende verkiezingen. Drees, Van Agt en Lubbers haalden toen soms wel een meerderheid.


Lees ook
Hyperintelligente sfinx die zijn stempel op de jaren tachtig drukte

Hyperintelligente sfinx die zijn stempel op de jaren tachtig drukte

Kortom, de recente politieke geschiedenis levert een keur aan mogelijkheden op. Het is geen regel dat de lijsttrekker van de grootste partij aanspraak kan maken op het openliggende, verse premierschap. De laatste drie keer is dat weliswaar gebeurd, maar dat is te weinig om van een gevestigde traditie te mogen spreken. Het kan zo weer anders. Twee ontwikkelingen zijn daarbij van belang.

De politieke en maatschappelijke perceptie van het ambt is de laatste decennia sterk veranderd. In Nederland is de premier vanouds de ‘primus inter pares’ binnen de ministerraad; de eerste onder zijn gelijken. De Grondwet zegt dat de minister-president die ministerraad voorzit en dat is het wel. Hij (of zij) is zeker niet de baas van het kabinet.

Een vijfde van de stemmen biedt geen serieuze aanspraak op nationale zeggenschap

Maar er is inmiddels wel iets veranderd. Mede dankzij zijn deelname aan de Europese Raad wordt de minister-president nu alom beschouwd als regeringsleider. Ook zien we dat de Tweede Kamer de eerste minister regelmatig oproept voor debatten over allerlei specifieke beleidsaspecten. De huidige politieke cultuur is sterk eenhoofdig gericht.

Aan die mentale verschuiving valt niet gemakkelijk te tornen. De minister-president is onverhoeds uitgegroeid tot de leider van het land. Belangrijker dan diens constitutioneel beperkte bevoegdheden is de huidige stringente (maar allerminst noodzakelijke) opvatting van het homogeniteitsbeginsel (Grondwet 45): dat de ministerraad ‘met één mond spreekt’. Dat nu gebeurt primair met de mond van de minister-president. En dat verschaft macht.


Lees ook
De premiersvraag domineert de campagne nog meer dan normaal

<strong>Rob Jetten</strong> (D66), <strong>Pieter Omtzigt</strong> (NSC), <strong>Frans Timmermans</strong> (GroenLinks-PvdA), <strong>Caroline van der Plas</strong> (BBB), <strong>Dilan Yesilgöz</strong> (VVD), <strong>Henri Bontenbal</strong> (CDA) en <strong>Geert Wilders</strong> (PVV) tijdens de zesde editie van De Telegraaf Verkiezingsmiddag. ” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/11/opinie-een-premier-moet-boven-de-kleine-politiek-uittorenen-1.jpg”><br />
</a> </p>
<p>Juist de nieuwe, nationale opvatting van het premierschap roept de vraag op of het ambt wel kan worden overgelaten aan de leider van een partij die toevallig net ‘de grootste’ is geworden. Hetgeen tot de tweede vaststelling voert: alle partijen zijn tegenwoordig klein. De drie mededingers die volgens de peilingen de omvangrijkste zouden kunnen worden (NSC, VVD, GL-PvdA), zullen niet meer dan twintig procent halen. Een vijfde van de stemmen biedt geen serieuze aanspraak op nationale zeggenschap. Pieter Omtzigt (als hij zou willen), Dilan Yesilgöz en Frans Timmermans beschikken eenvoudigweg over een te smalle basis om de regering werkelijk te leiden. Veel kiezers stemmen welbewust niet op hen of hun partijen. </p>
<p>Dat was ook al de makke van Mark Rutte. Terwijl Ruud Lubbers een derde van het electoraat achter zich had, kon de huidige premier nooit op meer dan eenvijfde of eenmaal een kwart bogen, waarbij in dat laatste geval de stem op de uiteindelijke coalitiegenoot er vooral een <em>tegen</em> hem was.</p>
<h2 class=Een heel ander métier

De conclusie is helder. Bij komende onderhandelingen over een regeringscoalitie doen deelnemende partijen er verstandig aan er niet van uit te gaan dat de grootste partij de premier levert en ook niet dat dit de (dan gewezen) lijsttrekker moet zijn.

Een premier mag best lid zijn, of geweest zijn, van een van de fracties die een kabinet willen vormen, maar het is geen vereiste. Om de grootste partij hoeft het niet te gaan en ook is het allerminst noodzakelijk dat de beoogde premier zojuist in de Tweede Kamer is gekozen. Het zou zelfs wenselijk zijn als dat niet het geval was.

Regeren is een heel ander métier dan het volk vertegenwoordigen. Voor het ministerschap en vooral voor het premierschap dient men personen te benaderen die boven het huidige kleinpolitieke landschap uittorenen.