Het idee van een Europees hogesnelheidsnetwerk heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Ook in het opiniestuk van Hidde Boersma en Floris Kreiken, over het herwinnen van centrale overheidscapaciteit kwam het weer terug (Progressieven, zet weer vol in op een overheid met power, 11/6).
Een netwerk van hogesnelheidstreinen oogt modern, past in het groene narratief en is politiek verleidelijk. Maar in werkelijkheid is het een buitengewoon dure manier om opvallend weinig te bereiken.
Een veelgehoord argument is dat het netwerk een milieuvriendelijk alternatief is voor korteafstandsvluchten. Maar dat is het niet: het daadwerkelijke vervangingspotentieel is slechts marginaal. Met het huidige netwerk is slechts twee tot vijf procent van de Europese vliegbewegingen realistisch te vervangen door de trein, wat ongeveer een procent van de CO2-uitstoot van de luchtvaart vertegenwoordigt. Een volledig dekkend Europees hogesnelheidsnetwerk zou dat aandeel verhogen tot zo’n vijftien procent, ongeveer vijf procent van de CO2-uitstoot van de luchtvaart. Maar om dat laatste te bereiken zijn honderden miljarden euro’s nodig, en de daarmee gepaard gaande natuurverwoesting en milieuschade staan in geen verhouding tot het beoogde effect.
Bespaarde uitstoot
Want het project is enorm duur: één kilometer spoor kost in vlak terrein al snel 20 tot 30 miljoen euro, en in bergachtig gebied kan dit oplopen tot 50 miljoen of meer. De ecologische rekening is minstens zo hoog. Het spoornetwerk doorsnijdt vaak kwetsbare natuurgebieden en vereist enorme hoeveelheden beton en staal. De CO2-uitstoot die vrijkomt tijdens de aanleg is zo substantieel dat het decennia kan duren om deze te compenseren, als dat al ooit gebeurt. Het is bovendien een van de minst efficiënte manieren om uitstoot te besparen. De kosten per bespaarde ton CO2 via nieuwe projecten kunnen oplopen tot wel duizend euro, een veelvoud van wat andere klimaatmaatregelen kosten.
De fundamentele kracht van luchtvaart is haar flexibiliteit: de infrastructuur bestaat uit relatief goedkope knooppunten, de luchthavens, en de routes passen zich aan de vraag aan. De trein zit gevangen in vaste, kapitaalintensieve routes. Bovendien staat de luchtvaart niet stil. Moderne vliegtuigen zijn aanzienlijk zuiniger en de ontwikkeling van duurzame vliegtuigbrandstoffen is in volle gang. Hoewel de opschaling van die brandstoffen een enorme opgave is, maken deze gebruik van een bestaande, flexibele infrastructuur van vliegtuigen en luchthavens, in tegenstelling tot de starre, immense investering die een nieuw spoornetwerk vereist. Europa kan zich beter richten op het versnellen van die introductie en het voortouw nemen in deze industrie van de toekomst.
Auto-industrie
Intussen ondergaat de auto-industrie een snelle transformatie. Elektrische voertuigen zijn inmiddels gemeengoed geworden, wat autorijden schoner en goedkoper maakt. De volgende stap is de geleidelijke invoering van autonoom rijden, wat de auto een steeds aantrekkelijker alternatief maakt voor langere reizen. En de auto biedt wat de hogesnelheidstrein nooit kan: volledige flexibiliteit van deur tot deur, zonder overstappen of dienstregelingen. Internationaal vervoer betreft doorgaans incidentele in plaats van dagelijkse verplaatsingen, waardoor het effect op bereikbaarheid of filedruk te verwaarlozen is. Deze revolutie voltrekt zich op infrastructuur die we al hebben en wordt met elke software-update beter.
En dan is er nog het veelgehoord argument over de economische groei die een omvattend hogesnelheidsnetwerk zou veroorzaken. Een snellere verbinding tussen steden leidt tot meer handel en toerisme. Maar wie dieper graaft, ziet dat de beloofde baten vaak rusten op te rooskleurige passagiersprognoses en onderschatte kosten. Als er al economische voordelen zijn, concentreren deze zich ook nog eens doorgaans in de grote, toch al welvarende stadscentra. In de praktijk zullen de nieuwe spoorlijnen de economische activiteit verder centraliseren in de grootste hubs, wat leidt tot het uithollen van de kleinere steden die het netwerk juist zou moeten helpen. Het resultaat is geen wijdverspreide welvaart, maar een verdere versterking van de toch al oververhitte centra, vaak ten koste van de omliggende regio’s.
Optimalisatie van het oude
Dit alles betekent niet dat de hogesnelheidstrein waardeloos is. Op drukke corridors tussen grote steden, zoals Amsterdam-Parijs, biedt de trein duidelijke voordelen en heeft hij zijn waarde bewezen. Het al bestaande Europese netwerk moet dan ook gekoesterd en geoptimaliseerd worden.
Maar het bouwen van compleet nieuwe lijnen is economisch en ecologisch onverantwoord.
Het vergt moed om nee te zeggen tegen projecten die prachtig ogen maar niet maar niet brengen wat we werkelijk nodig hebben. Het tijdperk van het bouwen van grootse, nieuwe netwerken is voorbij.
