Opinie | Dit concept landbouwakkoord miste balans

Landbouwakkoord Het landbouwberaad klapte omdat wat op tafel lag enkel tot meer polarisatie en verzet onder boeren zou hebben geleid, zegt .

Dat doelen voor stikstof, natuur, milieu, water en klimaat gehaald moeten worden stond tijdens het overleg over een landbouwakkoord voor geen van de partijen ter discussie. En dat de landbouw grote stappen te zetten heeft om daar aan bij te dragen, ook niet. Wie alle beleidsdoelen op een rij zet (van de Kaderrichtlijn Water tot Natura2000 en van de Klimaatwet tot de Nitraatrichtlijn), ziet dat die opgave immens is. Het halen ervan blijkt al decennialang een sisyfusarbeid.

Wat ons zorgen baart, is dat intussen nieuwe wetgeving vanuit de Europese Commissie blijft stapelen. Er is nu weer een nieuwe Europese Natuurherstelwet in de maak, een nieuwe Bodemwet, een nieuwe Gewasbeschermingswet en nieuw aanvullend klimaatbeleid. Deze zullen allemaal hun doorwerking hebben op het boerenbedrijf.

Het is wat ons betreft noodzakelijk om de milieu- en klimaattransitie niet eenzijdig te blijven versnellen, maar óók oog te hebben voor hoe andere maatschappelijke belangen, zoals voedselvoorziening, daarin mee kunnen komen. Als Europa – bedolven onder de richtlijnen en verordeningen – iets niet heeft, is het een voedselvisie; een visie op de toekomst van landbouw op ons Europese continent. Kijkend naar de voortdurende stapeling van wet- en regelgeving moet de vraag gesteld worden of boeren en tuinders die transitie überhaupt nog mee kunnen maken.

Om de (huidige) milieu- en klimaatdoelen te halen, stonden in het concept-landbouwakkoord vergaande maatregelen. Tot 2035 zou het aantal koeien met ruim een kwart afnemen. Het agrarisch landgebruik extensiveert, met meer ruimte voor biodiversiteit en minder opbrengst van dierlijk en plantaardig voedsel als gevolg. Juist daarom wordt in het akkoord het belang benadrukt om landbouwgrond te beschermen. Maar enkele pagina’s verder staat dat het landbouwareaal in de komende jaren met 12,5 procent afneemt: een gebied ter grootte van anderhalve provincie.

Verdienmodel

Wanneer van een land- en tuinbouworganisatie gevraagd wordt om zo’n akkoord te onderschrijven – sterker nog: wanneer het doel is dat zo’n akkoord het draagvlak onder boeren en tuinders versterkt – dan moeten daar stevige afspraken in staan die het vertrouwen vergroten.

Voor agrariërs betreft dat in eerste instantie het verdienmodel. Als zij maatregelen nemen voor natuur, milieu en klimaat leidt dat tot hogere voedselprijzen. Welke zekerheid is er dat ze zichzelf niet uit de markt prijzen? Andere boeren in en buiten Europa hoeven deze maatregelen niet te nemen. Hun producten liggen ook in het winkelschap en bovendien produceert onze landbouw voor de open Europese markt. Alle seinen hadden op rood moeten springen toen PBL en WUR aangaven dat maatregelen gericht op het toekomstig verdien¬vermogen van boeren en tuinders te vaag zijn om door te rekenen.

Als Europa – bedolven onder de richtlijnen en verordeningen – iets niet heeft, is het een voedselvisie

Als onze leden ons hadden gevraagd waarom we een dergelijk akkoord aan hen voorlegden, was het antwoord: partijen hebben de intentie om dit in de toekomst op te lossen. Het kabinet zou in Europa in gesprek gaan over het belang van een level playing field. Maar een boer kan zijn bestaanszekerheid niet afhankelijk maken van goede intenties.

Lees het artikel Hoe moet het verder nu het Landbouwakkoord van tafel is?

Een andere diep gekoesterde wens van boeren en tuinders is om te stoppen met beleid dat neerkomt op steeds meer micro-voorschriften en verplichte middelen. Laat boeren weten welke doelen zij op bedrijfsniveau moeten halen en reken hen daarop af. Met ruimte om daar vanuit vakmanschap invulling aan te geven.

Mitsen en maren

Kijk bijvoorbeeld naar de discussie over het maximaal aantal koeien per oppervlakte: een koe is een grootvee-eenheid (GVE). 2,3 GVE per hectare zou de norm zijn voor een gangbaar bedrijf. Maar zo’n norm is zinloos. Er zijn op dit moment bedrijven met een GVE boven de vijf die milieudoelen halen, en er zijn bedrijven met een GVE onder de twee die de doelen niet halen. Doelsturing is heel goed mogelijk door een ‘stoffenbalans’ te introduceren. Na maanden discussiëren werd deze stoffenbalans in de tekst opgenomen, maar het aantal nieuwe middelenvoorschriften (voor voer-, gewas, dier- en managementmaatregelen) werd er niet minder door. En aan de introductie van een stoffenbalans kleefden zoveel mitsen en maren dat het er in praktijk waarschijnlijk nooit van was gekomen.

Het besluit om te stoppen met de onderhandelingen was een van de zwaarste afwegingen die ik in mijn loopbaan heb gemaakt. Tegelijkertijd werd in de laatste weken, dagen en uren duidelijk dat er geen alternatief was. Het omarmen van dit voorstel als ‘onderhandelaarsakkoord’ en het voorleggen daarvan aan onze leden zou enkel tot meer polarisatie en verzet hebben geleid.

Een boer kan zijn bestaanszekerheid niet afhankelijk maken van goede intenties

Dat aan tafel niet gesproken kon worden over de vraag of in 2030 of in 2035 de stikstofdoelen gehaald moeten worden, over de ‘kritische depositiewaarde’ die momenteel alles op slot zet, over het legaliseren van PAS-melders (mensen die buiten hun schuld om illegaal zijn geworden) of over wel of geen gedwongen onteigening laat zien dat dit concept-akkoord niet de duidelijkheid bood waar onze sector al jaren op wacht. Hoe had zo’n akkoord bij kunnen dragen aan herstel van vertrouwen?

Het feit dat wij een akkoord hebben laten passeren waar een budget van bijna 13 miljard euro aan hing, zou het besef moeten versterken hoe groot onze inhoudelijke bezwaren tegen dit akkoord zijn. In plaats daarvan lijken sommigen ons kwalijk te nemen dat wij niet hebben gekozen voor de strategie ‘take the money and run’. Maar toekomstperspectief laat zich niet afkopen.