Opinie | Dienstplicht? Laat de staat eerst eens wat voor jongeren doen

De dienstplicht ligt weer op tafel. Het kabinet heeft vorige week plannen aangekondigd om de krijgsmacht uit te breiden, mogelijk naar 200.000 militairen – bijna drie keer zoveel als nu. De staatssecretaris van Defensie stelt wel dat een dienstplicht niet nodig is, maar aan deze vraag valt niet te ontkomen: moeten wij straks vechten?

Wij – jongeren met torenhoge studieschulden, onbetaalbare woningen en een zorgsysteem dat piept en kraakt. Wij – die leven van bijbaan naar burn-out. Wij – opgegroeid met de belofte van vooruitgang, maar genegeerd totdat we ineens nodig zijn.

En waarvoor? Niet voor betere lonen, betaalbare kamers, bestaanszekerheid of een leefbare aarde, maar voor een militair apparaat dat jarenlang werd afgebouwd en nu ineens miljarden opslokt.

Defensie moet namelijk snel groeien. In 2025 gaat er ruim 22 miljard euro naar Defensie, zo blijkt uit de Rijksbegroting. Het kabinet wil dit bedrag laten oplopen tot meer dan 24 miljard. Tegelijkertijd heeft de Europese Commissie een groots herbewapeningsplan gepresenteerd. EU-lidstaten moeten hun defensie-uitgaven structureel verhogen, wat in vier jaar tijd ongeveer 650 miljard euro moet opleveren. Daarbovenop zou nog eens gezamenlijk 150 miljard geleend moeten worden.


Lees ook

Moeten achttienjarigen weer in dienst? Veel Europese landen overwegen een vorm van dienstplicht

Soldaten van de Zweedse strijdkrachten tijdens een militaire oefening in Kungsangen, in de buurt van Stockholm.

Het doel is duidelijk: de Europese Unie wil militair op eigen benen kunnen staan. Maar terwijl er in recordtempo miljarden worden vrijgemaakt voor straaljagers, munitie en drones, blijven studenten wonen in schimmelwoningen, blijven klimaatplannen liggen en blijft de zorg piepen onder structurele tekorten. In een land waar 22 miljard naar defensie gaat, maar 4 miljard voor gratis openbaar vervoer ‘onhaalbaar’ wordt genoemd, waar sport en cultuur worden wegbezuinigd en het klimaat vijf keer minder krijgt, zijn de prioriteiten helder. Onze bestaanszekerheid lijkt minder waard dan een hypothetisch conflict.

Wereldvreemd idealisme

De reflex tot herbewapening wordt zelden vergezeld van een even ambitieus plan voor diplomatie, conflictpreventie of vredesopbouw. Twijfel aan militaire uitbreiding wordt al snel als wereldvreemd idealisme afgedaan. Alsof méér wapens, méér dreiging en méér paraatheid de enige route naar veiligheid vormen.

Het gaat hier ook om de richting die Europa inslaat: een steeds militaristischer toekomst, gestuurd door politieke en economische belangen, waarin alternatieven nauwelijks nog ter tafel komen. Natuurlijk is veiligheid belangrijk. Maar oorlog is geen natuurwet, en veiligheid komt niet uitsluitend uit de loop van een geweer.

Zodra conflict de enige politieke horizon wordt, verdwijnt de ruimte om alternatieven te zien – laat staan ze na te streven. Oorlogstaal verstikt de verbeelding, en daarmee ook ons vermogen om aan een andere toekomst te bouwen. Verzet tegen militarisering is dan geen naïef idealisme, maar een rationele en noodzakelijke tegenstem.

Vredesplicht

Als de overheid jongeren oproept tot discipline en opoffering, mag daar een terechte wedervraag tegenover staan: wat doet de staat voor hún toekomst? De zorgen over klimaatverandering, kansenongelijkheid, betaalbare zorg en huisvesting zijn minstens zo fundamenteel, en verdienen politieke urgentie – geen schouderophalen.

Oorlog is een keuze. En elke keuze voor militarisering betekent ook dat andere paden onbenut blijven, zoals internationale samenwerking. Wij zijn geen grondstof voor een oorlogsmachine. Wij zijn mensen – met zorgen, dromen, en het recht op een toekomst. Dus geen dienstplicht. Maar een vredesplicht. De plicht om vragen te stellen. Om alternatieven te eisen. Om niet automatisch mee te marcheren, maar stil te staan bij wat er écht op het spel staat. Laat ze eerst maar eens vechten voor óns.