Opinie | De Zuidas slokt het talent van Nederland op

Als bachelorstudent filosofie, politicologie en economie in de introductieweek van 2018 beleefde ik de meest inspirerende week van mijn leven. Overal waar ik keek, zag ik extreem intelligente eerstejaarsstudenten die het verschil wilden maken in de wereld. Ze koesterden idealen, droomden groots. Niet zomaar werken wilden ze, maar iets wezenlijks bijdragen aan een betere samenleving.

Wat mij vooral opviel: velen hadden hun plannen reeds haarscherp uitgestippeld. Ik ontmoette aspirant-economen met doordachte plannen tegen armoede, geologen in spe die zich wilden wijden aan klimaatoplossingen, en programmeurs die de doorsnee werkweek tot tien uur wilden terugbrengen. Ikzelf? In mijn eigen motivatiebrief had ik vurig geschreven over het uitroeien van internationale belastingontwijking.

Nu, zeven jaar later, lijken al die mooie plannen haast lachwekkend naïef. Want waar hangen mijn voormalige studiegenoten uit? Niet bij de Verenigde Naties of een overheid. Ook niet bij het IPCC of Unicef. En zelfs niet bij een trendy techstart-up die de wereld op zijn kop zal zetten. Ze wilden de wereld veranderen, die wereld lag aan hun voeten, maar uiteindelijk kozen ze voor een heel ander pad.

Het is tijd om daar verandering in te brengen.

De zakelijke dienstverlening werd hun bestemming. Geen wereldvrede, kweekvlees en klimaatdoorbraken, maar Excel-shortcuts, conferencecalls en businessclassvluchten. In plaats van hun talenten aan te wenden voor het aanpakken van de grote maatschappelijke vraagstukken, vonden ze onderdak op de Zuidas, in The City en op Wall Street. Vooral het bankwezen, management consulting en de zakelijke advocatuur bleken onweerstaanbaar.

Deze drie sectoren ben ik de bermudadriehoek van talent gaan noemen, want eenmaal daarin verdwenen, komen weinigen er nog uit om hun koers radicaal te verleggen. Ook ik werd bijna de fuik ingezogen. Het scheelde werkelijk een haar of ik had bij het kruisje getekend voor investment bank Morgan Stanley en daarna consultant McKinsey.

Waarom laten zoveel ambitieuze en idealistische studenten hun dromen varen? Geld lijkt het voor de hand liggende, maar tegelijk ontoereikende antwoord. Uit het onderzoek over dit vraagstuk dat ik deed voor mijn boek en gesprekken met 212 insiders kwam een subtieler beeld naar voren. Deze bedrijven hebben, zo ontdekte ik, de psyche gehackt van mijn generatie hyperambitieuze twintigers.

Grijze middenmoot

Mijn generatie nerds is van jongs af aan geconditioneerd om telkens door nieuwe hoepels te springen, nieuwe tests te doorstaan en steeds hogere bergen te beklimmen. Consultancybureaus, banken en advocatenkantoren presenteren zichzelf als de vanzelfsprekende volgende stap voor toptalenten die vooral bang zijn om in de grijze middenmoot te eindigen. Dat doen die grote bedrijven met drie slimme trucs.

Allereerst verzekeren deze bedrijven afgestudeerden dat ze bij de besten blijven horen als ze daar stage gaan lopen. Neem McKinsey: voor elke zesduizend beschikbare banen ontvangen ze een duizelingwekkende miljoen aanmeldingen. Een baan daar verwerven is bovenal een krachtig ‘signalling device’ – het bewijst dat je tot de besten behoort.

Ten tweede investeren deze organisaties veel in persoonlijke ontwikkeling. McKinsey alleen al besteedt jaarlijks meer dan 200 miljoen dollar aan leer- en opleidingstrajecten voor zijn 45.000 werknemers, en heeft een obsessie met feedback. Als ik na mijn studie voor een krant of denktank zou kiezen, zouden dergelijke ontwikkelingsmogelijkheden vrijwel zeker ontbreken.

Maar het belangrijkste is de belofte van de springplank. Studenten van mijn generatie lijden aan loopbaanbindingsangst. Het belangrijkste criterium voor een eerste baan wordt daardoor het behoud van keuzevrijheid. Consultancybureaus en banken spiegelen je voor dat je alle opties openhoudt, een toekomst vol mogelijkheden.

In werkelijkheid blijkt dit vooral een theoretische mogelijkheid. De praktijk leert dat je snel went aan een bepaalde levensstijl, aan het feit dat je werkgever op de achtergrond alle praktische problemen van je bestaan heeft overgenomen, zelfs aan de barista op kantoor die je koffie precies zo maakt als jij hem wilt. Terwijl je alle deuren probeert open te houden, ga je in werkelijkheid nergens naartoe. Tot je op een dag wakker wordt en beseft: ik ben consultant geworden.

Egocentrische zakken hooi

Nu zou je kunnen denken: laat deze mensen lekker voor zichzelf kiezen. Misschien zijn het geen idealisten, maar egocentrische zakken hooi die vooral hun eigen positie in de maatschappij veiligstellen. Echte wereldverbeteraars kiezen wel andere paden. Maar deze redenering is te gemakkelijk.

Want deze talentvolle individuen houden de meest begeerde plaatsen in ons publiek gefinancierde onderwijssysteem bezet. Eerst geven we hen de meeste aandacht, kansen en scholing op de universiteit, met kostbare collectieve middelen, om ze vervolgens massaal te zien vertrekken naar banen waar ze slaafs onderworpen zijn aan de almachtige aandeelhouders van grote bedrijven. Een investering die weinig maatschappelijk rendement oplevert.

Belangrijker nog is dat veel van deze jongeren ook worstelen met hun loopbaankeuzes. De professionals zijn inderdaad buitengewoon ambitieus en bereid om buitengewone inspanningen te leveren, tegelijkertijd koesteren ze de wens om iets betekenisvols voor de wereld te doen.

Toen McKinsey in een intern onderzoek aan 465 medewerkers vroeg wat volgens hen de belangrijkste prioriteiten van het bedrijf zouden moeten zijn, noemde een overweldigende 79 procent ‘klimaatverandering en CO2-uitstoot’. Slechts 17 procent wees ‘salaris- en arbeidsvoorwaarden’ aan als topprioriteit. Liever werken aan een groene toekomst dan een dikker loonstrookje!

Hier gloort hoop. In mijn zoektocht naar oplossingen, ik schreef er een boek over, ben ik gestuit op veelbelovende voorbeelden uit andere landen, waar overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen erin zijn geslaagd om prestige te vermengen met maatschappelijke dienstbaarheid. Het concurreren met de Zuidas-cultuur op het gebied van aantrekkingskracht en status is wel degelijk mogelijk. Alleen gebeurt het nog veel te weinig.

Inspirerend Engels voorbeeld

Een inspirerend voorbeeld van hoe het anders kan, vinden we in het Teach First-programma in het Verenigd Koninkrijk. Hier worden toptalenten van de meest prestigieuze universiteiten gerekruteerd om les te geven op scholen in minder kansrijke wijken. Maar hoe slaagt dit initiatief erin om de concurrentieslag met lucratieve bedrijven in The City te winnen? Door de spelregels van grote bedrijven te omarmen en naar eigen hand te zetten.

Teach First positioneert zichzelf niet als een filantropisch project of als een opofferingsgezinde carrièrekeuze, maar als een hoogst selectief leiderschapsprogramma, dat in exclusiviteit niet onderdoet voor de meest begeerde traineeships in het bedrijfsleven. Het heeft een zorgvuldig gecultiveerd netwerk van ambassadeurs en alumni, die vervolgens indrukwekkende carrières hebben opgebouwd als bijvoorbeeld sociaal ondernemers of politici. (Een van de alumni is onlangs zelfs geridderd voor baanbrekende innovaties in het onderwijs.)

In essentie heeft TeachFirst zich geprofileerd als wat McKinsey en Goldman Sachs ook pretenderen te zijn: het honoursprogramma ná je universitaire honoursprogramma. In de afgelopen twintig jaar heeft Teach First zo meer dan 16.000 leraren voor de klas weten te krijgen. En dat niet alleen, de organisatie heeft bijgedragen aan een fundamentelere herwaardering van lesgeven op publieke scholen. In de eerste dertien jaar na de oprichting van Teach First verdubbelde het aantal middelbareschooldocenten afkomstig van topuniversiteiten Oxford en Cambridge.

Vorig jaar benadrukte CEO Russell Hobby, in een interview met het vakblad Schools Week, dat het aantrekken van ‘toptalent in het land dat misschien niet direct overtuigd is van een carrière in het onderwijs’ het unique selling point van zijn organisatie is.

Hervorming talent-infrastructuur

TeachFirst is slechts één inspirerend voorbeeld, en het betreft een non-profitorganisatie. Een hervorming van onze talent-infrastructuur zou ook meer van onze beste mensen naar de overheid en naar start-ups moeten geleiden.

Wanneer ik in gesprek raak met Singaporese studenten, valt me iets fascinerends op: het meest prestigieuze wat zij na hun studie kunnen doen, is niet bankier of advocaat worden, maar ambtenaar. Singapore erkende in de jaren negentig dat menselijk talent het kostbaarste bezit van een land vormt. De (autoritaire) overheid daar nam niet alleen strategisch de wervingsmethoden van de private sector over, maar verbond ook het salaris van de meest uitzonderlijke ambtenaren direct aan dat van topfuncties in het bedrijfsleven.

En in Nederland kennen we het ‘klasje’ van Buitenlandse Zaken (een prestigieus traineeprogramma), dat aanzien met maatschappelijke impact weet te combineren. De vraag dringt zich op: waarom, in hemelsnaam, heeft niet elk ministerie zo’n programma ontwikkeld?

Dan de wereld van start-ups. In de Verenigde Staten bestaat een uitgebreide infrastructuur van financiering en begeleiding die toptalenten aanmoedigt om betekenisvolle risico’s te nemen, met tal van angel investors, incubators en accelerators.

Deze investeringen betalen zich meervoudig terug: in economische groei, geopolitieke relevantie en cruciale onafhankelijkheid van eigen technologieën. Europa wordt steeds afhankelijker van Amerikaanse innovaties.

Weinig professionals zijn beter toegerust om een voortrekkersrol te vervullen in een vitaal Nederlands ondernemingsklimaat dan de getalenteerde mensen die nu weinig indrukwekkend werk verrichten op de Zuidas. Wie bouwt het volgende ASML?

De Amerikaanse ondernemer en politicus Andrew Yang schreef een boek met de titel Smart People Should Build Things. Yang betoogt dat getalenteerde mensen zich zouden moeten inzetten om initiatieven en bedrijven te ontwikkelen die bijdragen aan vooruitgang van de samenleving als geheel. Dit sluit aan op mijn pleidooi, temeer omdat ons land en ons continent deze mensen nu harder nodig hebben dan ooit.

We hebben dringend behoefte aan een fundamenteel andere infrastructuur van talent, waarin de scherpste geesten worden uitgedaagd en ondersteund om betekenisvolle risico’s te nemen en maatschappelijk waardevol werk te verrichten. Bij non-profits zeker, maar evenzeer bij de overheid, in de wetenschap en binnen baanbrekende nieuwe ondernemingen.

Zij kunnen ervoor zorgen dat Europa over vijftig jaar méér is dan het museum van de wereld.