Opinie | De waanzin van dienstplicht: laat niet geweren maar fictie hun gedachten vormen

Om geen rook in je ogen te krijgen, verwijder je voor het schieten eerst het laagje was van de kogels. Dat leerde ik op mijn zestiende op de schietbaan gelegen rechts van de tennisbanen en recht tegenover de atletiekbaan. Samen met de andere jongens veegde ik alsof mijn leven ervan afhing de kogels schoon met het punt van mijn bruine shirt. De eerste kogel deed ik in het .22-geweer. Ik ging plat op mijn buik liggen en zocht het doel in het vizier, mijn vinger om de trekker.

Dat shirt droeg ik iedere vrijdag. Het hoorde bij het uniform van de jeugweerbaarheid, begin jaren tachtig een verplicht programma op witte middelbare scholen in Zuid-Afrika. ‘Weerbaar’ tegen die swart gevaar, die totale aanslag. Dit speelde een paar jaar na de Soweto-opstand van 16 juni 1976 waarin de politie honderden demonstranten tegen het onderwijsbeleid van de apartheidsregering doodschoot, en een paar jaar voor de intensivering van de grensoorlog in de frontlijnstaten en de gewapende strijd van het ANC in de grote steden. ‘Weerbaar’ moest ik worden, twee jaar voordat ik dienstplichtig was.

Onze plicht is anders

Die tijd leeft weer in mijn herinnering door het dienstplichtdebat dat oplaait door de oorlogen in Oekraïne en Gaza. In Israël heeft het Hooggerechtshof bepaald dat ook ultraorthodoxe joden dienstplicht moeten vervullen, en in diverse landen in Europa gaan stemmen op voor het herinvoeren van de dienstplicht.

Bij ons heeft de discussie vooral iets onwerkelijks. Weinigen kunnen zich een oorlog indenken die de eigen landsgrenzen bedreigt. Hierdoor blijven werkelijke vragen in dienstplicht-discussie onbelicht en krijgen diegenen waar het uiteindelijk om gaat geen aandacht.

Wanneer we jongeren weer dienstplicht in welke vorm dan ook zouden laten doen, is van cruciaal belang dat ze zich kunnen voorstellen wat er precies op het spel staat. We moeten dingen uitleggen, scherpstellen, jongeren de macht geven zelf deel te nemen aan het gesprek. Dat kan alleen door de verbeelding te activeren, onze jongeren een mentale proeftuin te bieden in de vorm van films en literatuur die ze oog in oog brengen met de harde werkelijkheid van dilemma’s rondom het onderwerp. Dit is ónze plicht.

Een paar jaar geleden stond ik op het pleintje in Soweto waar een museum met gedenksteen is opgericht voor de twaalfjarige Hector Pieterson, één van de slachtoffers van 1976. Hector was vijf jaar dood toen ik in mijn bruine shirt op de schietbaan lag. Wij moesten leren schieten, omdat het land op een burgeroorlog afstevende. De kogels met de was waren bedoeld voor Hector, voor ‘vijanden’ zoals hij. Dat trof mij toen ik bij het monument stond. Mijn drie kinderen, die nu in Nederland dienstplichtig zouden zijn, zagen de tranen in mijn ogen. Ze schrokken ervan.

Er is meer duidelijkheid over de dienstplicht nodig, schreef Wim Meijer, voormalig voorzitter van de Adviescommissie Dienstplicht op 10 juni in NRC. Het probleem is evenwel dat er nooit duidelijkheid over de dienstplicht kan zijn. Hoe kan dat ook anders als je al verloren bent op het moment dat je dilemma nummer één van de dienstplicht aankaart, de catch-22, de no-win situation. Het ís waanzin, jongeren met geweren. Tegelijkertijd is dat nódig wanneer vrijheid en de integriteit van de natiestaat op het spel staan.

Het gesprek is onmogelijk, maar Meijer doet zijn best, blijft bij de feiten: „Niets kan worden uitgesloten. De Tweede Kamer heeft in 2009 wijselijk besloten om de militaire dienstplicht niet af te schaffen, maar op te schorten. Dat biedt de mogelijkheid om de dienstplicht weer in te voeren […] een dienstplicht die anticipeert op de hedendaagse oorlogsvoering. Daarin speelt de ouderwetse loopgravenoorlog weer een rol (zie Oekraïne).”

Remarque gelezen?

Loopgravenoorlog? Dan zijn we bij Erich Maria Remarque die in 1928 het dilemma van dienstplicht en oorlog beschreef in Im Westen nichts Neues. De roman, over hoofdpersoon Paul Bäumer die tijdens de Eerste Wereldoorlog op achttienjarige leeftijd met zijn schoolvrienden in de loopgraven van het westfront belandt, is een gietvorm voor zo ongeveer alles wat sindsdien in het domein van de populaire verbeelding is gezegd over dienstplicht en oorlog.

Drie voorbeelden springen uit. Remarque’s sadistische korporaal Himmelstoss die Paul en zijn vrienden treitert, herleeft in Stanley Kubricks Full Metal Jacket (1987) waarin de senior drill instructor rekruten zoals Private Joker tormenteert; in Oliver Stone’s Platoon (1986) leert de jonge Charlie Sheen in Vietnam net zoals Paul in 1917 vooral te overleven; en in Peter Weirs Gallipoli (1981) spiegelt het verpletterende einde – een veelbelovende atleet sneuvelt wanneer hij samen met andere Australische soldaten de Turkse loopgraven bestormt – dat van Remarque’s roman waarin Paul ‘in alle stilte’ blijkt te zijn gestorven zonder lang te hebben geleden.

Remarque volgend maken films als deze het wrange punt dat de dienstplicht oneerlijk is jegens de dienstplichtige. Die is per definitie jong, beïnvloedbaar. Die heeft geen verleden met geleerde lessen, waardevolle ervaringen of morele zekerheden noch kan die zich een toekomst voorstellen met een gezin of een carrière. De jongere leeft alleen in het moment. Im Westen: „Onze hoofden waren vol met nevelachtige gedachten.” De hoofdpersonages worden gehersenspoeld met kreten over ‘dapperheid’, ‘plicht’ en ‘lafheid’. De hersenspoelers: leraren en ouders.

Hoe ironisch: juist de oudere generatie zou beter moeten weten. Wie nu pleit voor herinvoeren van de dienstplicht heeft Remarque toch gelezen, Kubrick gezien? Dat mag je hopen. Maar er is een keerzijde: behalve op fictie kan de oudere generatie terugvallen op een echte ervaring met oorlog en opoffering. Zo heb je de greatest generation, Amerikanen die in de Tweede Wereldoorlog in Europa en elders hebben gevochten. Zelfs dan is er die catch: oorlog is waanzin, de dienstplicht ontmenselijkt, maar er zijn omstandigheden waarin een mens zich heroïsch hoort te gedragen.

De laatste lichting dienstplichtigen bij een oefening.
Foto: Frans Vanderlinde

Hier zien we de clash tussen verbeelding en werkelijkheid, maar de gemene deler is de menselijkheid van jongeren. Uitgerekend op de leeftijd waarin ze weinig meer aan hun hoofd hebben dan plezier, seks, dreunt de stem van de drilmeester: „I don’t want no teenage queen/ I just want my M-fourteen” (Kubrick). Remarque’s Paul: „We waren achttien en we hadden net geleerd om van de wereld te houden, om verliefd te zijn op het idee dat je leefde, nu moesten we dit alles opblazen.” En Gallipoli: in Egypte, waar de jonge soldaten zijn gestationeerd, gaat het gesprek over de piramiden als de eerste, menselijke poging om de dood te overwinnen. De scène is schrijnend. Wie denkt op zijn zeventiende aan de dood?

Jong zijn

Ik niet. Zelfs niet toen de dood overal om mij heen was. Ik had meer interesse in de kleur van het slipje van vriendinnetje V.; in de vraag of ik fit genoeg was voor het rugby-seizoen. Dus sportte ik, en zat ik niet met een M-fourteen in mijn handen maar met mijn teenage queen in mijn armen achterin de bioscoop.

In de jaren na die vrijdagen op de schietbaan werd ik ondergedompeld in fictie, veelal oorlogsverhalen. Ik zag de verschrikkelijke schoonheid van heroïek, ik raakte doordrongen van het dilemma van ‘dienst’ versus ‘vrij zijn’. Joseph Heller leerde mij dat oorlog een slechte grap was. Zijn kapitein Yossarian wil zich in Catch-22 (1961) gek laten verklaren om uit het leger te worden ontslagen, maar het feit dat hij dit wil is voor zijn bevelvoerder bewijs dat hij mentaal helemaal in orde is. Yossarian raakte mij. Yossarian was mijn held.

Jong zijn betekent per definitie verzet plegen. Tegen alles. Omdat wij die ook ooit jong waren dit als geen ander weten, gaan we zoals Pauls ouders en leraren in dat dorpje waar hij opgroeit voor zijn vertrek naar het westfront over tot indoctrinatie van jongeren wanneer het om de dienstplicht gaat. Zie dit recente spotje van Defensie: „Jij bent de generatie die opstaat. Voor jezelf. En voor een ander. Jij bent Generatie D. […] wat je doet is bijzonder. […] de wereld heeft mensen nodig die opstaan. Mensen zoals jij.” De beelden: jongeren in uniform die spannende dingen doen zoals met drones vliegen.

Je moet wat als Defensie, maar spotjes zoals deze zijn een flagrante leugen. Ze vertellen een half verhaal. Jongeren hebben recht op de andere helft, het bredere beeld, op die mentale proeftuin van de verbeelding die wij voor hen moeten openen, in het onderwijs, in het maatschappelijke domein, in het culturele leven.

Juist de verbeelding vormde mijn gedachten over dienstplicht. Uiteindelijk ging ik niet in dienst, anders dan vele vrienden die dat midden jaren tachtig wel deden zoals duizenden andere Zuid-Afrikaanse mannen. Als je in die tijd in Zuid-Afrika aan een universiteit studeerde, was je vrijgesteld van de dienstplicht. Dat was ik. Maar ik herinner mij dat ik in de ban van Yossarian verkondigde: dit is een oorlog waar ik niets mee te maken wil hebben.

Velen hadden deze vrijheid niet. Ik moet aan ze denken, aan alle jongemannen die tijdens hun dienstplicht de dood hadden gevonden, aan de ontelbare slachtoffers van de oorlogen in Namibië, Angola, Zimbabwe en Mozambique, aan hen die vlakbij huis stierven toen ze streden voor hún vrijheid. Ik moet denken aan Hector – aan hem zal ik denken zolang ik leef. Ik moet denken aan die jongen die verbeten de was van de .22-kogels veegde met z’n bruine shirt. Ik ben dankbaar dat hij uiteindelijk kennismaakte met John Yossarian en Paul Bäumer en Private Joker.

De verbeelding leert je niet te denken maar de verbeelding leert je wel goed te denken, na te denken, echte vragen te stellen, voors en tegens mee te laten wegen. Dán ben je een stap verder. Indoctrinatie, politieke praatjes en PR-manoeuvres zijn niet het antwoord. Help onze jongeren áchter het rookscherm van de discussie over de dienstplicht te kijken. Gun ze de vrijheid van de verbeelding.


Lees ook

Steeds meer Nederlanders zijn bereid te vechten – en sneuvelen – voor Nederland

Nederlandse militairen tijdens de grootscheepse NAVO-oefening ‘Steadfast Defender’, medio mei, in Litouwen.