Sinds 1 februari weten alle gemeentes (342) door de spreidingswet dat zij een aandeel moeten nemen in het realiseren van 96.000 opvangplekken voor vluchtelingen. De Staatscourant vermeldde zelfs alvast netjes hoeveel plekken elke gemeente indicatief moet verzorgen.
Voor gemeentes die zich al jaren inzetten voor de opvang van vluchtelingen is de opgave beperkt. Een handjevol gemeentes zag juist kans voor lokale symboolpolitiek. Zo liet de gemeente Westland demonstratief weten tegenstander te zijn van de spreidingswet.
Vertrouwensbreuk
Maar de meeste gemeentes hebben toch vooral geen idee wat ze met de spreidingswet aan moeten. Er is een sterke angst bij lokale politici, wethouders en ambtenaren voor de reacties als ze zelfs maar de mogelijkheid tot opvang aansnijden. Zij vrezen dat sociale media volstromen met haatberichten in hoofdletters. Of dat er protestmarsen komen zoals in Albergen. Intussen voelen ze de koude handen van de spreidingswet hun onverbiddelijk die kant opduwen.
Uitstel maakt hun positie uiteraard benarder. Hun gedraal zal onvrede voeden onder inwoners door te suggereren dat de spreidingswet tandeloos is of teruggedraaid wordt. Als dat vervolgens niet het geval blijkt, is door tijdsgebrek geen enkele betekenisvolle participatie meer mogelijk (over de grootte, de inrichting, etc). Als de locatie eenmaal is gerealiseerd, dan is er een diepe vertrouwensbreuk ontstaan tussen inwoners, de gemeente, én de nieuwe bewoners van de locatie, en is het wachten op conflict.
Deze gemeentes hebben niets gedaan – en toch alles verkeerd gedaan. Ze hebben hun eigen weerstand gecreëerd.
Dwingen tot luisteren
Dat hoeft niet zo te zijn. De spreidingswet hoeft niet te leiden tot escalatie en polarisatie. De spreidingswet hoeft zelfs niet te dwingen tot opvang. Die keuze is op dit moment nog steeds aan gemeentes zelf. De spreidingswet moet wel dwingen tot luisteren. En het gesprek aan te gaan met inwoners.
Dat wérkt namelijk. Zo is uit eerder onderzoek gebleken dat gemeentes hun inwoners tot nu toe nauwelijks hebben betrokken bij besluitvorming over azc’s. In slechts twee gemeentes die binnen het onderzoek vielen was dat wel gebeurd. Juist in deze gemeentes ontstond er geen protest.
Dat is geen sluitend bewijs, maar wel logisch. Het gesprek aangaan met inwoners levert waardevolle informatie op. Zo leverde een raadpleging onder 3.300 inwoners de gemeente Eindhoven het inzicht op dat verschillende inwoners dezelfde voorwaarden stellen aan vluchtelingenopvang. Zo vinden zowel Eindhovenaren met een positieve houding tegenover vluchtelingen, als Eindhovenaren met een negatieve houding het belangrijk dat vluchtelingen snel onze taal en cultuur leren kennen, en dat het veilig is rond opvanglocaties.
Dat gaf de gemeente ten eerste ruggensteun dat er weinig polarisatie is op de vraag hóé inwoners willen samenleven met vluchtelingen. Of inwoners het nou ervaren als willen of als moeten, ze zijn het eens over de voorwaarden waaraan goede opvang moet voldoen. Ten tweede kon de gemeente Eindhoven direct actie ondernemen, in dit geval een proef om asielzoekers veel sneller de Nederlandse taal te leren.
Elke gemeente zou daarom het gesprek moeten aangaan met haar inwoners. Welke voorwaarden stellen we aan opvang? En hoe vullen we die met elkaar in? Goede participatie vergroot de acceptatie van inwoners over de uiteindelijke beslissing, ook al zijn ze het er niet volledig mee eens. Dat is goed voor vluchtelingen, voor inwoners en voor de gemeente. En dus voor onze democratie.
Lees ook
Westland wil één ding duidelijk maken: wij willen geen asielzoekers