Opinie | De Rijswijkse moorden verdienen meer onderzoek

In de nacht van 7 op 8 maart 1985 werden vijf Nederlandse twintigers van een amateurbandje van dichtbij door het hoofd geschoten. Drie van hen vonden daarbij de dood, twee raakten zwaargewond. Hun oefenruimte bevond zich op dezelfde etage als de groep Raad voor de Bevrijding van Suriname, die verzet pleegde tegen de militaire dictatuur van Desi Bouterse. De media spraken over vergismoorden. Volgend jaar, op 8 maart 2025, wordt veertig jaar na dato een gedenkteken voor de slachtoffers van deze Rijswijkse moorden opgericht door de stichting Gerechtigheid en Waarheidsvinding en de gemeente Rijswijk. Maar de zaak is nooit opgelost of afdoende benaderd.

Bouterse werd vorig jaar in hoger beroep veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf voor de moorden op 8 december 1982. In 2000 had professor John Dugard als amicus curiae van het Amsterdams gerechtshof het folteren en vermoorden van vijftien critici, de zogeheten Decembermoorden, gekwalificeerd als misdrijven tegen de menselijkheid, als internationale misdrijven. De decembermoorden waren geen incident, maar onderdeel van een systeem van politieke vervolging, foltering en liquidatie van andersdenkenden.

Op 4 maart 1985 was Bouterse in Tripoli met zijn kabinetschef Henk Herrenberg. De laatste was kort na de Decembermoorden door Bouterse aangewezen een nieuwe regering te vormen. Die regering schafte in haar regeringsverklaring van 1 mei 1983 verkiezingen af in Suriname. De beide heren hoopten op geld van de Libische dictator Gaddafi. De laatste zat toen middenin zijn moordcampagne waarbij via zijn ambassades tientallen ballingen – ‘zwerfhonden’– werden doodgeschoten. Dit alles om te vragen: waarom zijn de Rijswijkmoorden nooit verder onderzocht?

‘Het onderzoek kan niet eeuwig doorgaan’

De NRC-podcast Het geheim van Rijswijk (waar ik aan meewerkte) versterkte, met behulp van politierapporten, het narratief van vergismoorden. Het geheime politierapport van 8 oktober 1985 concludeerde: „…het moet hoogst onwaarschijnlijk worden geacht dat de daders van de schietpartij gezocht moeten worden in de relatiekring(en) van (een van) de slachtoffers.” Het rapport stelde „dat is gebleken van betrokkenheid van functionarissen van de ambassade van de Republiek Suriname in Nederland bij een aantal in Nederland gepleegde strafbare feiten”.



Het rapport concludeerde: „Ambassadefunctionarissen, onder aanvoering van de voormalige ambassadeur van de Republiek Suriname in Nederland Henk Herrenberg, vonden dat tegen het verzet moest worden opgetreden”. Het beschreef hoe in lijn met „het bevel” in Paramaribo gewelddadige aanslagen werden voorbereid en uitgevoerd. De voorbereidingen vanuit de ambassade in relatie tot de Rijswijkse moorden werden gedetailleerd beschreven.

Dit jaar publiceerde Nizaar Makkdoembaks zijn boek Onthulling dader Rijswijkse moorden. Makdoembaks, huisarts, vertelt dat hij in de compositietekening van een van de daders een patiënt – „patiënt A” – had herkend. Hij was lid van Bouterse’s ‘Volksmilitie’ en „tijdelijk ambtenaar van de Surinaamse ambassade in Den Haag”.

De toenmalige pogingen van Den Haag de betrekkingen met Paramaribo te herstellen weken niet voor de waarschijnlijkheid dat Paramaribo op Nederlands grondgebied aanslagen op Surinaamse ballingen had beraamd en willekeurige Nederlandse burgers had vermoord en ernstig verwond. Minister Hans van den Broek van Buitenlandse Zaken zette op 16 maart 1985 zijn ontmoeting met Bouterse en Herrenberg in Brasilia door. Hoofdinspecteur M. Geeratz, hoofd van het onderzoeksteam, stelde in 1985 in Het Parool: „Het onderzoek kan niet eeuwig doorgaan. We hebben zinniger werk te doen.”. De moorden verjaarden onder het gesternte van lankmoedigheid en gebrek aan lange adem.

Verkeerd geïnformeerd of informatie achtergehouden

Anders was de bestuurlijke respons in 2019, toen door de inlichtingendienst werd vastgesteld dat Teheran achter de twee moorden (2015 en 2017) op Iraanse ballingen in Nederland zat. De ministers Stef Blok van Buitenlandse Zaken en Kajsa Ollongren van Binnenlandse Zaken spraken volgens het Algemeen Dagblad van een „flagrante schending van de Nederlandse soevereiniteit” en noemden dat „onaanvaardbaar”. De Iraanse ambassadeur werd ontboden, Iran werd aangesproken en via Europa werden sancties uitgevaardigd tegen de Iraanse militaire inlichtingendienst.

Wanneer minister Dilan Yesilgöz van Justitie en Veiligheid in 2022 naar aanleiding van de NRC-podcast vanuit de Kamer wordt gevraagd wat zij vindt van de veronderstelling dat de Rijswijkmoorden vergismoorden waren, antwoordt zij: „Door het onderzoeksteam in deze zaak zijn destijds verschillende scenario’s onderzocht, waaronder de mogelijkheid van vergismoorden.”

De vraag kan worden gesteld in hoeverre de minister de Kamer volledig had geïnformeerd, gezien ze informatie over de mate van waarschijnlijkheid van de verschillende scenario’s achterhield . Een onderzoek naar zowel de strafrechtelijke als bestuurlijke respons op de Rijswijkse moorden zou leerzaam kunnen zijn.

Met het oog op de internationale rechtsorde en de verdediging van de Nederlandse soevereiniteit, veiligheid en rechtsorde tegen buitenlandse vijandelijkheden op Nederlands grondgebied, in het bijzonder tegen intimidatie van en aanslagen op ballingen en andere critici. Bovendien is de mogelijkheid van publieke duiding, het naming and shaming, en sancties niet verjaard. Het nieuws dat de Rwandese ambassade in Nederland critici van het Kagame-regime intimideert of erger, toont onmiskenbaar de actualiteit van het thema.

Maar het onderzoek naar de respons op de Rijswijkse moorden zou vooral ook een bijdrage zijn aan het verzachten van het morele leed van overlevenden en nabestaanden, die nu bijna veertig jaar lang waarheid en gerechtigheid ontberen.

Geheime dossiers van Rijswijkse moorden mogen worden ingezien