Ter lering en vermaak: doorzoek het internet op de frase ‘slimmer dan gedacht’. Dat levert een lange lijst resultaten op, waaruit blijkt dat onder andere bijen, vogels, gekko’s, geiten, paarden, kwallen, planten en ook bacteriën allemaal slimmer zijn dan hoe zij lange tijd door de wetenschap zijn voorgesteld. Waaruit maar blijkt dat vooral wetenschappers veel dommer zijn dan gedacht. In plaats van zich werkelijk voor dieren en planten te interesseren en zich daar met open blik toe te wenden, hebben ze daar lange tijd hele simplistische plaatjes opgeplakt. En alle indicaties van intelligentie en een innerlijk leven, zoals wij die zo duidelijk zien in onze honden en katten, werden als slechts schijn gelabeld en genegeerd.
Deze desinteresse is een elementaire vorm van geweld die rechtstreeks terugvoert naar ‘de vader’ van het moderne denken, de Franse filosoof René Descartes, die leefde in de zeventiende eeuw. Volgens hem kon je prima een kat levend en wel op een plank vastspijkeren en opensnijden, al dat gekrijs was slechts machinaal gepiep. Dieren en planten weten niets, willen niets, voelen niets; zo was en is vaak nog steeds de overtuiging.
Deze overtuiging wortelt in een veel algemener vooroordeel, namelijk dat alles wat bestaat slechts mechanisch aangedreven materie is, pure uitwendigheid, louter object, tegenover het enige willende en wetende subject: de mens. Dit mechanische wereldbeeld is het fundament voor de moderne natuurwetenschap.
Inmiddels wordt steeds duidelijker hoe dit mechanische en instrumentele wereldbeeld heeft bijgedragen aan de brute exploitatie en vernietiging van de aarde. Maar een dergelijke kanttekening lijkt aan de huidige Maand van de Geschiedenis voorbij te zijn gegaan. Dit jaar is die gewijd aan de wetenschap, onder de titel ‘Eureka!’. Met deze kreet van verrukking om een geniale vondst brengt deze editie „een ode aan de makers van de vooruitgang, de architecten van de wereld van morgen”. Wetenschappers als helden, de wetenschap als wondermiddel: daarmee toont de Maand van de Geschiedenis juist een ernstig gebrek aan historisch besef.
Hyperwetenschappelijke 20ste eeuw
Uiteraard: waar zouden wij zijn zonder wetenschap en technologie? Letterlijk alles wat we vandaag om ons heen zien is op de een of andere manier gevormd door de wetenschap, vanaf de kleren aan ons lijf en het voedsel wat wij eten tot de huiselijke, stedelijke en zelfs natuurlijke leefomgeving. Spectaculair is ook de bevolkingsgroei van de afgelopen paar eeuwen, wat vooral te danken is aan wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van de geneeskunde, hygiëne en landbouw. Tot ongeveer de achttiende eeuw kwam het aantal mensen wereldwijd niet verder dan circa 1 miljard, om vervolgens haast lijnrecht omhoog te schieten tot circa 8 miljard vandaag – dus een verachtvoudiging in slechts driehonderd jaar.
Maar het uitbannen van ziekten en plagen heeft geen gelijke tred gehouden met het uitbannen van oorlog, en met een aantal geschat op 200 miljoen zijn er nog nooit zoveel mensen vermoord als in de hyperwetenschappelijke twintigste eeuw. Mede dankzij technologische innovaties op het gebied van mens-dodende middelen, vanaf het gifgas in de Eerste Wereldoorlog tot de gaskamers van de holocaust en natuurlijk ook de atoombom.
De „architecten van de wereld van morgen” zijn ook de architecten van de wereld van vandaag, en die is nou niet bepaald verrukkelijk. Juist de Maand van de Geschiedenis zou ons daarom moeten helpen de wetenschap te relativeren als één bepaalde, cultuurhistorisch gegroeide manier van denken en handelen. Met zeer weldadige gevolgen, maar ook inherent gewelddadig. De voorstelling van de wereld als een doofstom object en van dieren en planten als louter mechaniekjes is niet de uitkomst maar het uitgangspunt van wetenschappelijk onderzoek, want dat levert pas het soort ‘objectieve’ kennis op dat ook praktisch bruikbaar is.
Wonderbaarlijke sensibiliteit
Helaas gaat de verkrijging en toepassing van deze kennis veelal gepaard met een complete onverschilligheid ten opzichte van wat de betrokken wezens zelf misschien beleven. Denk opnieuw aan Descartes en de kat. Maar ook de grootschalige mijnbouw en houtkap, de bio-industrie en de industriële visserij zijn niet goed denkbaar zonder deze mechanistische voorstelling. Of, dichter bij huis: denk aan hoe ieder jaar opnieuw miljoenen sparren en andere coniferen zomaar worden gekapt voor enkele weekjes kerstsfeer, om vervolgens als vuilnis op straat te worden gedumpt.
Pas nu deze onverschilligheid dreigt uit te monden in een ecologische catastrofe ontstaat echte belangstelling en zorg om de aarde. En daarmee ook de bereidheid om te erkennen dat dieren en planten zeer complexe wezens zijn, die op tal van manieren blijk geven van een wonderbaarlijke intelligentie en sensibiliteit – en dat mensen geen aparte wezens tegenover de wereld zijn, maar er innig mee verweven zijn.
Mede onder druk van de groeiende assertiviteit van niet-westerse landen en culturen begint tevens door te dringen hoe gewelddadig de wetenschapstraditie is ten opzichte van eerdere en andere culturen. Slechts de moderne wetenschap gold immers als de enige echte weg tot de waarheid, met als beginpunt ‘de ontdekking van de rede’ in het oude Griekenland. Dit wordt als een radicale wending in de geschiedenis gezien: pas dan ontwaakt de mens tot zijn ware aard en bestemming, namelijk om alles te leren begrijpen met zijn intellect. Met als keerzijde dat alle andere culturen, hoe knap en gesofisticeerd ook, noodzakelijkerwijs behoren tot ‘het mythische tijdperk’ waarin mensen het moeten doen met primitieve geloofsvoorstellingen.
De Spaanse filosoof José Ortega y Gasset (1883-1955) benadrukte hoe deze voorstelling van de ontwaakte mens net zo goed een mythe is. Hij wijst ook op het fundamenteel anti-historische karakter ervan. Het betekent immers dat alle voorgaande geschiedenis een aaneenrijging van vergissingen is geweest, als één lange dwaaltocht. De overtuiging je te bevinden op de definitieve weg tot de waarheid levert bovendien een sterk verkokerde visie op, want wat kan je dan nog van de wijs brengen? Elk probleem dat niet kan worden opgelost kan men eenvoudig op de lange baan schuiven, als iets dat men ‘nog niet’ begrijpt, maar dat komt nog wel. Dit ‘sint-juttemis-denken’ is een zeer effectieve manier om het wonderbaarlijke mysterie van ons bestaan te reduceren tot een ordinair op-termijn-oplosbaar raadsel.
De typische Europese manier van kennen was geen ontdekking – alsof het als universele potentie al eeuwenlang bestond maar niet werd opgemerkt door de slaapwandelende culturen – maar, zoals Nietzsche ook zo scherp zei, een uitvinding. Met weliswaar een ongekende praktische greep op de wereld tot gevolg, maar toch slechts een van de vele manieren van denken en handelen die in de loop van de wereldgeschiedenis zijn ontstaan en daarmee die loop hebben beïnvloed.
Door de wetenschap te verstaan als een historische uitvinding wordt het mogelijk zijn gewelddadige pretenties te relativeren, met behoud van zijn nuttige en weldadige kracht. Bovendien maakt het de weg vrij om onszelf opnieuw te gaan uitvinden en de dringende problemen van deze tijd met nieuwe manieren van denken en handelen tegemoet te treden, waarbij ook premoderne en niet-westerse manieren van denken als volwaardig kunnen worden erkend en benut. Zo geven we de geschiedenis hopelijk nog een heilzame draai.
Lees ook
Een rijk boek over duizenden jaren van kennis en wetenschap