N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Nu ook de Eerste Kamer heeft ingestemd met de hervorming van het pensioenstelsel, heeft de overheid een taak op zich genomen die zijn weerga niet kent: hoe de gezamenlijke pensioenpot van 1.400 miljard euro om te zetten in miljoenen individuele potjes als onderdeel van een collectief stelsel. Er wordt gezamenlijk belegd, en ook is er een bepaalde mate van solidariteit om risico’s te delen – het blijft dus collectief. De Sociaal-Economische Raad spreekt over een „meer inzichtelijk en persoonlijker” pensioen.
Wij vrezen dat de hervorming nu al ontspoord is. En het parlement zien wij, eerder nog dan het kabinet, als de schuldige. Een grote hervorming vergt een goede organisatie van de uitvoering. En hier moet het parlement (de Tweede Kamer dus) geleerd hebben van het verleden. Maar zij is weer overgegaan tot de orde van de dag, en roept in wezen een toekomstige parlementaire enquête over zichzelf af.
Twee zaken staan ons voor ogen: een verdere beperking van de uitvoeringsrisico’s en het bewust inzetten op het vergroten van de voordelen van het collectieve stelsel.
Free lunches
Voor de vele miljoenen deelnemers is de hele operatie een bron van onzekerheid. Hoewel pogingen worden gedaan te suggereren dat iedereen er op vooruitgaat is dit verre van evident. Om te beginnen, niemand weet of kan goed uitgelegd krijgen wat de aanspraken onder het bestaande systeem zijn, dus hoe kan men weten of men er beter van wordt? Daarnaast speelt dat er geen free lunches zijn; bij eenzelfde premie- en beleggingsbeleid is er niet meer te verdelen in het nieuwe stelsel, dus hoe zo gaat men er op vooruit? De clou hier is dat pensioenfondsen meer gaan uitkeren door lagere reserves aan te houden. Dus er is niet meer geld, maar het wordt eerder uitgekeerd. Dit laatste betekent echter dat fouten in de omzetting naar individuele potjes moeilijk kunnen worden rechtgezet. Er is minder wisselgeld. En natuurlijk worden er fouten gemaakt bij een dergelijke majeure hervorming.
De ingewikkeldheid van de transitie kan niet leiden tot een groter vertrouwen. Het „meer inzichtelijk en persoonlijker” pensioen dat resteert zal ook makkelijk onvrede kunnen voeden. Men draagt immers nog zichtbaarder risico’s zonder eigen invloed erop. Tegen deze achtergrond kan straks iedereen zich tekortgedaan voelen.
Maar het bestaande systeem liep vast: het ellenlange gezeur over rekenrente en indexatie werkte ondermijnend. En meer fundamenteel: het stelsel kon moeilijk omgaan met een meer beweeglijke arbeidsmarkt waar werknemers vaker van baan veranderen en ook kiezen voor een eigen weg als zzp’er.
Lees ook dit opiniestuk: Ons pensioen was altijd al onzeker
Was het echter niet mogelijk met wat aanpassingen het huidige stelsel toekomstbestendig te maken? Hierover is geen consensus. Wat zeker is, is dat de ingeslagen weg een grote kans geeft op verdere ondermijning van het vertrouwen in het Nederlandse pensioenstelsel. En als het vertrouwen in collectieve arrangementen teloorgaat, ligt de weg open voor verdere individualisering. Dan wordt het ‘ieder voor zich’. Dit zou jammer zijn omdat ons collectieve stelsel voordelen kent met zijn lage kosten, hoge participatie en relatief hoge pensioenopbouw.
Wat is nu nodig? Allereerst moeten risico’s op ontsporing in de uitvoering tot een absoluut minimum beperkt worden. Op papier lijkt dat geborgd, met een regeringscommissaris die het hervormingsproces moet overzien, een transitiecommissie die over plannen per pensioenfonds moet oordelen, gedwongen aansluiting van pensioenfondsen bij onafhankelijke geschillencommissies, en verantwoordelijkheden bij de toezichthouders De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Dit klinkt goed en laat zien dat twee capabele ministers dit dossier in handen hebben gehad: Wouter Koolmees (D66) en Carola Schouten (CU).
Het is verre van evident dat iedereen er in het nieuwe stelsel op vooruitgaat
Maar dit is een theoretische exercitie, met onzekere effectiviteit. Er zijn te veel schijven en wie werkelijk verantwoordelijk is, blijft onduidelijk. Erger nog: het parlement heeft zich ondanks lange discussies weer naar de zijlijn gemanoeuvreerd. Het is inmiddels weer overgegaan tot de orde van de dag, met allerlei andere discussies – nieuw beleid ‘scoort’, uitvoering is van later zorg.
Zelfredzaamheid
Juist het parlement zou geleerd moeten hebben van de uitvoeringsdrama’s in het afgelopen decennium. Het moet er bovenop zitten om een vinger aan de pols te houden. De Kamer zal een eigen monitoring op de uitvoering moeten organiseren en niet weer pas bij incidenten wakker moeten worden. Doet zij dit niet, dan behoort een parlementaire enquête over weer een uitvoeringsdrama tot de mogelijkheden.
Meer is echter nodig, ook inhoudelijk. De aantrekkelijkheid van het collectieve stelsel komt te veel onder druk te staan. In de samenleving wordt steeds meer van burgers gevraagd om zelf risico’s te dragen en om zelfredzaam te zijn. Hier moet het pensioenstelsel op inspelen. Juist voor mensen met een bescheiden pensioenopbouw is het belangrijk dat inkomenszekerheid na pensionering geborgd is. Dit deel van de pensioenopbouw (het eerste stukje bovenop de AOW) zou een zekere opbouw van pensioenaanspraken moeten bevatten. De overheid kan hiervoor garant staan, en heeft hiertoe de financiële middelen via haar grote belastingclaim op het pensioenkapitaal. Dit meer gegarandeerde stuk in de pensioenopbouw geeft het collectieve stelsel een boost, en versterkt de houdbaarheid. Kortom, werk aan de winkel. Het is aan de Tweede Kamer om weer een parlementaire enquête te voorkomen.