N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Mijn verzameling krantenknipsels van de afgelopen veertig jaar puilt uit van de vette koppen. Dat het er te veel zijn. Dat we het niet meer aankunnen. En bovenal: dat Nederland te aantrekkelijk voor hen is. Alsof asielzoekers een reisgids hebben waarin ze in alle rust kunnen bladeren om te bepalen waar ze nu weer eens naar toe zullen vluchten
Politici laten zich ook niet onbetuigd. Van staatssecretaris Haars (CDA) in 1980 („Het wemelt aan onze grenzen van avonturiers en gelukzoekers, die met een bepaalde opzet naar Nederland komen”) tot aan premier Lubbers (CDA) in 1986 („Het is mij niet duidelijk wat mensen willen in een land dat ingericht is voor het houden van Elfstedentochten en niet het klimaat heeft om onder palmbomen te vertoeven”). En van Tweede Kamerlid Kamp (VVD) in 1998 („Het is de hoogste tijd dat de knop omgaat. Minder mensen moeten naar Nederland komen en meer mensen moeten Nederland verlaten”) tot aan premier Rutte, begin deze maand op het congres van de VVD, waar hij beloofde „een pakket asielmaatregelen te nemen die de instroom ‘fors’ moeten inperken”.
Het echte probleem is dat de politieke wenselijkheid wordt verward met de feiten. Als de feiten dan ook nog eens niet worden gekend – of simpelweg ontkend –, wordt het nog lastiger om een behoorlijke discussie te voeren. Die gaat in de Tweede Kamer of op televisie over onjuiste veronderstellingen en halve waarheden. Het bijkomende probleem is dat sommige journalisten nog steeds niet van de hoed en de rand weten. Zoals onlangs in Buitenhof waarin de woordvoerder asiel van de VVD ongehinderd door de interviewer onjuiste claims kon formuleren. Alsof hij belooft om het KNMI te bellen om te regelen dat het morgen 45 graden zal vriezen.
Opvang in de regio
De suggestie die in de asieldiscussie telkens wordt gewekt, is dat er veel, te veel, asielzoekers naar Nederland komen. Die stelling is onjuist. Het aantal asielzoekers dat erin slaagt in Europa, de Verenigde Staten, Canada of Australië asiel aan te vragen, is hooguit 5 procent van alle vluchtelingen wereldwijd. De overige 95 procent verblijft net buiten het conflictgebied in het land zelf of net over de grens in een buurland. Dat is de ‘opvang in de regio’ waar vluchtelingenorganisatie UNHCR zich voor inspant. Voor zover er geld is, tenminste.
Want terwijl politici te pas en te onpas opvang in de regio bepleiten, maken ze stelselmatig minder geld vrij voor de UNHCR om juist die opvang te realiseren. Vorig jaar doneerde de EU nog 255 miljoen dollar, dit jaar nog maar 178. Duitsland gaf vorig jaar nog 535 miljoen dollar tegen 180 miljoen dit jaar en Nederland gaf 110 miljoen dollar en dit jaar nog maar 72 miljoen.
Zijn er dan minder vluchtelingen? Nee, in de afgelopen tien jaar is het aantal mensen voor wie de UNHCR verantwoordelijkheid draagt, verdubbeld van 50 naar 100 miljoen. Maar, zoals uit de cijfers hierboven blijkt, geven de landen minder uit aan opvang. Zelfs de Nederlandse begroting van Ontwikkelingssamenwerking wordt (deels) ingezet om de asielopvang in Nederland te bekostigen.
Let wel: opvang in de regio is per definitie tijdelijk. Na enige tijd, zo is de veronderstelling, keert de vluchteling terug naar zijn land van herkomst – bijvoorbeeld omdat de oorlog is afgelopen. Is terugkeer onmogelijk, dan wordt de vluchtelinge ‘hervestigd’. Maar ook dan doet zich een probleem voor: het aantal beschikbare hervestigingsplaatsen wereldwijd is nog geen 10 procent van hetgeen noodzakelijk is. En elke keer wordt daarbij hetzelfde argument gehanteerd: ‘Nu even niet. Wij doen al zo veel’.
Absolute aantallen asielzoekers zeggen niet zoveel. Het aantal vluchtelingen wereldwijd fluctueert en laat zich niet plannen. Oorlogen doen zich opeens voor, en degenen die daarvoor vluchten behoren wij op te vangen. Zo simpel is dat uitgangspunt, althans sinds 1949, toen we in de Geneefse conventies afspraken dat het beter is te kletsen dan te knokken. En dat betekent ook dat degenen die slachtoffer van vervolging of oorlogsgeweld zijn, bescherming wordt geboden. Dan is het zinniger om naar de relatieve instroom te kijken (welk aandeel een land heeft bij de opvang van asielzoekers) en niet naar het absolute aantal, want dat fluctueert onvoorspelbaar.
Vervuilde statistieken
Bijkomend probleem is dat de statistieken vervuild zijn. Asielzoekers die in het ene land zijn afgewezen en het in een volgend land opnieuw proberen of naar een ander land worden gestuurd, worden in de statistieken nog een keer geteld als instroom in dat andere land. Degenen die worden afgewezen en opnieuw een verzoek indienen, hoeven echter niet opeens een extra bed – zij zijn er immers al.
Kijken we naar de aantallen in de afgelopen decennia, dan valt op dat het aandeel asielzoekers dat in Nederland om bescherming vraagt, redelijk constant is: ongeveer 4 procent. En dat is toevallig ook het aandeel van de Nederlandse bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de EU. Anders gezegd: de verdeling van asielzoekers over Europa is zeker niet in alle opzichten evenredig, maar het aandeel dat Nederland heeft is redelijk constant en in overeenstemming met het aandeel Nederlandse bevolking in de EU. We doen het dus niet veel beter dan onze buurlanden.
Soms schiet dit relatieve aandeel fors omhoog, tijdens de oorlog in voormalig Joegoslavië bijvoorbeeld. Soms schiet het omlaag, zoals in 2016 en 2017, omdat buurland Duitsland meer dan de helft van alle asielzoekers, voornamelijk uit Syrië, opving. (Toenmalige bondskanselier Merkel: „Wir schaffen das”.) Het aandeel van Nederland lag toen op 1 à 2 procent, maar ik kan me geen Nederlandse politicus herinneren die destijds stelde: ‘we doen te weinig’.
Voldongen feit
Een opiniepeiling van I&O Research laat wederom zien dat een meerderheid vindt dat „Nederland mensen die op de vlucht zijn voor oorlog en geweld altijd moet opvangen. Ongeacht de aantallen”.
Waar veel gemeenten echter hun buik vol van hebben, is om keer op keer voor een voldongen feit te worden gesteld, als er opeens een crisisnoodopvang in hun achtertuin blijkt te zijn ingericht.
De opvang van asielzoekers is niet over alle gemeente verspreid, maar komt voornamelijk bij een aantal goedwillende gemeenten terecht. De spreidingswet, die tot doel heeft in alle gemeenten structurele opvang te realiseren, had dat probleem grotendeels kunnen wegnemen. Maar ja, die wet is door onder meer VVD, PVV, JA21 en FVD geframed als ‘dwangwet’. Maar dat is wat een wet doet: zaken regelen zoals rechts of links rijden en waar we een paspoort kunnen aanvragen. Is dat dwang? Nee, natuurlijk niet. Dat is een overheidstaak. Als je dat ontkent, of daar niet aan wilt, gedraag je je in feite als een anarchist.
Het effect is dat er na anderhalf jaar bakkeleien nog altijd geen bruikbaar wetsvoorstel op tafel ligt. Een toenemend aantal gemeenten wacht af tot hun buurgemeenten het probleem oplossen.
‘Nu even niet. Wij doen al zoveel’ is een onjuist argument
De belofte die Rutte tijdens het vorige VVD-congres in 2022 deed om het aantal asielzoekers naar beneden te krijgen was een schitterende belofte: het suggereerde dat de premier de wereld zou intrekken om alle conflicten te beëindigen of in omvang te beperken en degenen die voor die conflicten op de vlucht zijn zo dicht mogelijk bij hun huis te laten opvangen. Dat is immers de bron van de vluchtelingenstroom. Alle overige maatregelen, zoals die ook in de EU worden besproken, gaan over een andere verdeling van vluchtelingen.
Het opvangen van vluchtelingen is niet een overheidstaak die ‘even’ kan worden gestopt. Wat kunnen we dan wel?
De voorgestelde spreidingswet bijvoorbeeld, die door vrijwel alle betrokkenen is gekwalificeerd als onbruikbaar, biedt een simpel en elegant alternatief: plan KAN (Kleinschalige Asielopvang Nederland). Iedere gemeente realiseert structureel en rekening houdend met de bevolkingsgroei kleinschalige opvang naar rato van het inwonertal. En laat asielzoekers als ze in de procedure zijn beland, de handen uit de mouwen steken. Dat heeft niets te maken met aanzuigende werking, maar alles met humaniteit.
