Ook in 2024 had het lerarentekort een zorgwekkende omvang. Het voortgezet onderwijs had bijvoorbeeld 3.800 voltijdsleerkrachten te weinig; 5,1 procent van het benodigde totaal. Lerarenopleidingen worstelen om hun klassen vol te krijgen. Jonge mensen die leraar willen worden, zijn een uitstervende soort. De lees- en rekenniveaus van de leerlingen dalen navenant.
Vijfentwintig jaar geleden begon ik na mijn studie Nederlands met lesgeven. In de tussentijd is er veel veranderd in de wereld: internet, de smartphone, kunstmatige intelligentie — om maar een paar dingen te noemen. Maar in de klas is verbijsterend weinig veranderd sinds ik in de jaren tachtig en negentig zelf op school zat. Verreweg de meeste lessen zijn nog altijd voornamelijk gebaseerd op een methode uit een boek, ook al is dat boek tegenwoordig vaak digitaal. De methode is de leidraad in het curriculum.
Toen ik zelf op school zat, leerde ik bij Nederlands ontleden, bij aardrijkskunde topografie, bij Duits de naamvallen en bij scheikunde de periodieke tabel. Tegenwoordig is dat niet heel anders. Misschien omdat dit de enige of beste vorm van onderwijs is? Onlangs stond in NRC een (denk ik) humoristisch bedoeld ‘ik-je’ waarin de auteur, een lerares Nederlands, vertelde dat ze tijdens de eerste les (!) van het schooljaar aan een brugklas uitlegde dat het niet de ‘verblindde’ maar de ‘verblinde’ bestuurder is. De staat van het Nederlandse onderwijs in een paar zinnen samengevat. Wat een armoe.
Parijse influencers
Want afgezien van de irrelevantie van zulke lesstof voor de leerlingen; welke jonge docent wil er nou werken in zo’n vastgeroeste (één t) omgeving? Alle sectoren denken na over meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor de werknemer, behalve het onderwijs. Integendeel, daar wordt het korset van regels en eisen steeds strakker aangetrokken.
Willen we het onderwijs aantrekkelijker maken, dan zullen we het vak voor jonge leraren uitdagender moeten maken. Hoe we dat doen? Door ze vrijheid te geven. Door erop te vertrouwen dat zij weten wat de huidige en de toekomstige maatschappij nodig heeft. En door ze de middelen te bieden om dat vorm te geven in het klaslokaal.
In het internationaal onderwijs is deze situatie al jaren de norm
Wil jij met je leerlingen bij Frans Parijse influencers gaan onderzoeken? Doe het maar! Of richt je je liever op de ontwikkeling van stripverhalen? Ook goed. Ben je als bioloog geïnteresseerd in het maritieme landschap van de Waddeneilanden, ga dat dan met je leerlingen onderzoeken. Geef leraren de vrijheid die in steeds meer vakgebieden ontstaat: te kiezen waarmee zij zich willen bezighouden, hoe ze hun kennis willen overdragen en met welke middelen.
Krijgen we daar geen leerlingen van die slechts heel beperkte kennis hebben? Integendeel. Want er zijn eindtermen, kerndoelen en andere kaders die aangeven welke vaardigheden leerlingen moeten bezitten aan het eind van hun schoolloopbaan. Tekstanalyse is een belangrijke vaardigheid, maar of je dat leert met het bestuderen van een toneelstuk van Sophocles, Joe Speedboot of columns van Aaf Brandt Corstius, dat maakt niet uit.
Wat wel uitmaakt, is dat het beroep van leraar op slag verandert. De leraar kan zich vakmatig met zijn of haar passie bezighouden, zonder gehinderd te worden door een methode, of een systeem dat voorschrijft hoe er in de klas onderwezen moet worden.
Liefde voor het vak
Onontbeerlijk daarvoor is dat we beginnende leraren ondersteunen met alle mogelijke middelen. Zij hebben hulp nodig om te leren hoe ze de liefde voor het vak kunnen koppelen aan de overdracht van kennis. Leerlingen én leraren kunnen zich zo richten op wat deze tijd nodig heeft: het opleiden van kritische denkers.
Sinds twaalf jaar werk ik in het internationaal onderwijs, en daar is deze situatie al jarenlang de norm. De eindcriteria staan vast, de lesinhoud niet. Docenten van een bepaald vak krijgen het vertrouwen om samen lessen te ontwikkelen die passen bij de omstandigheden (herkomst, cultuur, leeftijd, et cetera) van de leerlingen. En dan nog kunnen de lessen bij de ene docent heel anders zijn dan bij de andere. Omdat docenten nu eenmaal van elkaar verschillen.
Het vak van leraar kan zoveel aantrekkelijker zijn. Geef leraren de vrijheid en het vertrouwen dat zij weten wat goed is voor onze toekomstige generaties en ik ben ervan overtuigd dat de tekorten zullen worden opgelost.
Lees ook
Een goede leraar kan lesgeven in groep 1 tot en met 8
Wijn die „meurt als Heugaveld-tegels in een malproper bordeel”, smaakt naar „kots met kruidnagels” of de associatie oproept „met chemische zwaveldampen”.
Dankzij de Supermarktwijngids van Nicolaas Klei konden Nederlanders vanaf 2001 precies achterhalen of de fles supermarktwijn, die een buurman, werkrelatie of vriend cadeau deed, het drinken waard was. Of beter kon worden weggegeven, dan wel linea recta in de glasbak moest verdwijnen. Afgelopen zaterdag overleed de wijnschrijver onverwachts op 63-jarige leeftijd, twee dagen voor zijn verjaardag.
Het testen van de doorgaans drieduizend supermarktwijnen was hard werken. Twintig flessen in de ochtend, dan een flinke adempauze, twintig flessen in de middag en als afsluiter nog twaalf stuks in de avond. En dat drie maanden lang, van juni tot en met augustus.
„Mijn bijdrage aan de Schepping is: literpakken Liebfraumilch à 1,19 euro bij de Aldi verdoemen en de lezer bekeren tot goede wijn, die je al vanaf een euro of 5, 6 in de supermarkt kunt kopen”, legde Klei in 2010 aan NRC uit. Zo dacht zijn echtgenote aanvankelijk dat wijn „iets was wat je maag schuurt en waarvan je koppijn krijgt. Totdat ze ontdekte: hé, er is veel meer dan dat”, aldus de wijnschrijver in het AD.
Maag-darmspecialisten
Klei (1961) wordt geboren in Amsterdam als zoon van Trouw-journalist Bert Klei. De vraag van zijn moeder waarom de ene wijn van 5 gulden lekker is en de andere niet, zet de 18-jarige Klei aan het denken. De student rechtsgeschiedenis richt samen met vrienden de wijnproefclub ‘Wijn is rood en komt uit Frankrijk’ op.
Als een tijdschrift voor maag-darmspecialisten hem vraagt om een stuk over wijn te schrijven, wordt zijn hobby serieuzer. Een opdracht van een uitgever voor een wijnboekje volgt, waarna hij ook pagina’s mag vullen van het Algemeen Dagblad en Elsevier. Hij beschrijft wijn niet met chique woorden, maar kiest voor vergelijkingen en uitdrukkingen die meteen herkenning oproepen, met lichte spot.
Aanvankelijk richt Klei zich op exclusieve wijn van het type „boertje op een piepkleine domaine”, maar op aandringen van collega’s keurt hij ook het assortiment van de supermarkt. Hij constateert dat een zesde van de supermarktwijnen de moeite waard is en munt de term: ‘omfietswijnen’, een variant op de marketing van bandenboer Michelin.
‘Wél lekkere Chardonnay’
Klei werd een vaste waarde in het (inmiddels gestopte) Radio-1-programma Mangiare!, waarin hij onder meer sprak over „Chardonnay die wél lekker is, of gekoelde rode wijn”, zegt presentatrice Petra Possel, die met Klei bevriend was. „Nicolaas was een buitengewoon aimabel mens, geen haantje en niet opdringerig. Hij was op een ouderwetse manier hoffelijk, fijngevoelig en maakte mooie, gemeende complimenten.”
Ook Kleis voorkomen was opvallend, stelt Possel, door zijn Olivier B. Bommel-achtige jasjes, die hij heel secuur inkocht bij een tweedehandskledingzaak in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Verder droeg hij immer een ietwat versleten tas met zich mee op de fiets met daarin vakken voor flessen wijn. „Iemand zou bijna kunnen denken dat hij in de 19de eeuw leefde. Wie Nicolaas een keer ontmoette, vergat hem ook niet meer”, aldus Possel.
Wijnfluencers
Door de opkomst van internetrecensies en wijnfluencers had een nieuwe generatie wijndrinkers minder behoefte aan fysieke supermarktwijngidsen. Klei was niet zo van het internet, maar bleef zich wel toeleggen op het schrijven van wijnboeken. Sinds de coronatijd een puur zakelijke bezigheid, omdat hij besluit om wijn enkel nog te proeven en niet meer door te slikken. De door hem geliefde kaasplanken en charcuteriebordjes worden ingewisseld voor 20.000 stappen per dag, waardoor hij veertig kilo afvalt. Hij schrijft er het boek de Slankwandelaar over.
„Een appel, tomaat of komkommer smaakt me nu net zo lekker als voorheen de vette spijzen van de culinaire bordelen, omdat ik zie dat het effect heeft”, schrijft Klei in 2021 in het AD. „Karig eten is heerlijk als het belegd is met tevredenheid.”
<dmt-util-bar article="4878705" headline="De bedenker van de ‘Supermarktwijngids’wilde zijn lezers bekeren tot goede betaalbare wijn” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/01/07/de-bedenker-van-de-supermarktwijngids-wilde-zijn-lezers-bekeren-tot-goede-betaalbare-wijn-a4878705″>
Zat u op Tweede Kerstdag om 9 uur ’s ochtends vol verwachting klaar voor het nieuwe seizoen van Squid Game? Of was de Zuid-Koreaanse Netflix-serie uit uw gedachten verdwenen? Dat laatste is niet zo gek, want de eerste reeks verscheen ruim drie jaar geleden. Toch schoot de serie, waarin personages meedoen aan dodelijke spellen, na de kerstlancering meteen naar de eerste plek in de lijst met meest bekeken series op Netflix. Een paar dagen later stuurde de streamingdienst een persbericht waarin al over kijkrecords werd gesproken. Netflix stuurt dit soort berichten regelmatig, altijd met cijfers die niet te verifiëren zijn. Binnen een week scoorde het nieuwe seizoen volgens de dienst 62 miljoen ‘views’ en ruim 487 miljoen ‘kijkuren’. Lastig te duiden, maar dat er wereldwijd veel mensen naar Squid Game 2 kijken, staat wel vast.
Toch voelt het anders dan de vorige keer. Het eerste seizoen was een onverwachte hit die op organische wijze groter en groter werd. Deze keer voelt minder bijzonder, geen voer voor lange gesprekken bij het koffieapparaat.
Het grote gat tussen de seizoenen lijkt hier een van de factoren: veel kijkers zijn na al die tijd met andere dingen bezig. De serie werd in de Nederlandse top 10 van Netflix na een week al ingehaald door Missing You, de negende miniserie gebaseerd op een boek van thrillerauteur Harlan Coben.
De hoofdrolspelers uit ‘Stranger Things’ zijn inmiddels veel ouder dan hun personages
Squid Game is niet de enige serie die lang afwezig was; het is voor grote series, van Euphoria tot The Handmaid’s Tale, eerder regel dan uitzondering. Gelukkig verschijnt volgende week na veel vertragingen het tweede seizoen van de unieke serie Severance op Apple TV+. En ergens dit jaar verschijnt het vijfde en laatste seizoen van Stranger Things. Deze hit van Netflix draait voor een groot deel om een groepje kinderen, wat de vertragingen nog ingewikkelder maakt. De jongste hoofdrolspelers zijn inmiddels veel ouder dan de tienerpersonages die ze spelen, sommigen hebben gigantische groeispurten gemaakt. Actrice Millie Bobby Brown, in de serie een kind van veertien, is in het echte leven inmiddels een getrouwde vrouw van twintig.
Voor een deel zijn de langere wachttijden begrijpelijk. Series kregen steeds vaker de schaal van blockbusterfilms. Niet alleen duren opnames lang, er is ook veel tijd nodig voor visuele effecten. Omdat de series bij streamingdiensten verschijnen is er daarnaast minder druk om elk jaar een nieuw seizoen te lanceren. Traditionele tv-zenders in de VS hadden ieder tv-seizoen een plek gereserveerd voor dezelfde series. Er moesten nieuwe afleveringen komen, want de reclames waren al verkocht. John Wells, een producent van de iconische ziekenhuisserie ER, vertelde onlangs tegen Vulture over de snelle productietijd die daarom gebruikelijk was. Afleveringen kwamen ongeveer een maand nadat ze gefilmd waren op tv. Tegenwoordig kan het wel een jaar duren.
Toch proberen streamers ook het productietempo te verhogen, omdat ze zien dat eenvoudigere series vaak prima scoren. Dat HBO Max begint met de ziekenhuisserie The Pitt, is geen toeval. En dat John Wells een van de producenten is, ook niet. De acteurs van Stranger Things kunnen hun kindertijd ondertussen afsluiten: de opnames van het slotseizoen zijn afgerond. Hebben ze eindelijk tijd om eens een arts of agent te spelen.
Elk serieus boek bevat een verwijzing naar Alice. Dat was een van de eerste dingen die Jur tegen me zei toen we elkaar leerden kennen bij een filosofiecollege. Ik was halverwege de twintig en een verwoede lezer, maar van deze wetmatigheid was ik niet op de hoogte en ik stond er eerlijk gezegd nogal van te kijken. Elke roman die ertoe doet knipoogt, zwaait of schreeuwt in het voorbijgaan naar Alice in Wonderland, het boek van Lewis Carroll dat inmiddels zo klassiek is dat het er altijd lijkt te zijn geweest.
Dat laatste is onjuist: de Alice-boeken – het zijn er twee – bestaan pas iets meer dan anderhalve eeuw. Het eerste verscheen in 1865 en heet voluit Alice’s adventures in Wonderland, het tweede stamt uit 1871 en heet Through the looking-glass, and what Alice found there. Al in 1875 kwam er een Nederlandse vertaling, Lize’s avonturen in het Wonderland, waarvan het Lewis Carroll Genootschap een paar jaar geleden een prachtige facsimile-uitgave publiceerde. Sinds Lize zijn de boeken zo’n twintig keer vertaald, door onder anderen Hans Andreus, Nicolaas Matsier, Sophia Engelsman en, vorig jaar, Imme Dros. Robbert-Jan Henkes, bekroond vertaler van Russische kinderpoëzie en (met Erik Bindervoet) James Joyce en Bob Dylan, heeft daar nu een nieuwe versie aan toegevoegd: Alice in Wonderland & in Spiegelland, met de oorspronkelijke illustraties van John Tenniel, opnieuw ingekleurd door Floris Tilanus.
De aantrekkingskracht van Carrolls boeken berust, volgens mij, op twee pijlers: Alice, en Wonderland. De eerste is het meisje zelf: vroegwijs en naïef, een beetje bleu en braaf en toch avontuurlijk genoeg om zonder nadenken achter een passerend Wit Konijn met zakhorloge een konijnenhol in te duiken; uiterst beleefd, maar soms gelukkig ook een ietsepietsie brutaal tegenover de pedante creaturen die haar pad kruisen, zoals de eeuwig grijnzende Cheshire Cat (van wie alleen de grijns resteert), de maffe Hoedemaker en het olijke duo Tweedledum en Tweedledee.
De tweede pijler is de wereld die Alice ontdekt, op de bodem van het hol of door de spiegel van het tweede boek. Het is een droomwereld bevolkt door speelkaarten en schaakstukken, vol ongerijmdheden, metamorfoses en paradoxen, tegelijkertijd volstrekt vreemd en volstrekt vertrouwd. Een shisha-rokende rups die wijze raad geeft is apart, net als een ei dat een nonsensgedicht over de vreeswekkende Jabberwock uitlegt of een koningin die eerst vonnist en dan oordeelt.
Rode Koning
Ik begon er eens op te letten, die verwijzingen waar Jur het over had. Mijn grote literaire held van die dagen, Jorge Luis Borges, was geobsedeerd door spiegels – zou dat iets met Alice te maken hebben? Er waren expliciete aanknopingspunten: Borges nam de Cheshire Cat op in zijn Boek van de denkbeeldige wezens en hij gaf het verhaal ‘De ronde ruïnes’ een motto uit Spiegelland mee, waarin Tweedledee Alice wijsmaakt dat ze enkel een personage in de droom van de slapende Rode Koning is. Borges’ protagonist loopt aan het slot het vuur in, dat hem niet deert, waarna hij „opgelucht, vernederd, ontzet” beseft dat iemand anders hem droomt.
Elk serieus boek. Zou het echt? Beroemde voorbeelden waren er te over, van Finnegans wake van James Joyce en Wonderland van Joyce Carol Oates tot Remco Camperts woordspelige Tjeempie! of Liesje in luiletterland. Voor de zekerheid stopte ik een paar Alice-verwijzingen in mijn eigen romans, uit overtuiging en literaire noodzaak, maar ook een beetje zoals je een stuiver in de Trevifontein werpt.
Jur maakte een gezaghebbende indruk – hij verzamelde zelfs Alice-edities, samen met zijn vader. Ze hadden er zo’n zeshonderd: vroege drukken, Japanse vertalingen, verluchtigd door illustratoren als de Nederlanders Rie Cramer en Pat Andrea, van parodieën als Adolf in Blunderland (1939) tot een aboriginal-versie met een witte kangoeroe in plaats van konijn. Ik vond zeshonderd exemplaren van hetzelfde boek tamelijk veel, maar in het universum van Alice-verzamelaars, dat wereldomspannend en verrassend groot is, weet ik nu, gaat het meestal om andere aantallen.
Inmiddels is Jur al achttien jaar mijn beste vriend. Samen vertalen we poëzie, van uiteenlopende dichters als John Ashbery en Eugenio Montale, en voor het Lewis Carroll Genootschap (LCG) stelden we ooit een boekje samen met alle Nederlandse en Afrikaanse vertalingen van Carrolls nonsensgedicht ‘Jabberwocky’, inclusief een nieuwe van onszelf. Twee overwerkte winters lang vormden we bovendien de redactie van dodo/nododo, een ‘tijdschrift in de geest van Lewis Carroll’ dat werd uitgegeven door het LCG, maar de brullende absurditeit van ons magazine was zelfs dat gremium iets te buitenissig en na twee edities hielden we het voor gezien.
Met mijn eigen Alice-bibliotheekje kun je nauwelijks een kinderkoffer vullen, ik ben altijd een lezer gebleven en nooit een verzamelaar geworden. Maar ik ben wel blijven opletten. Lees ik over een spiegel of een konijnenhol, dan visualiseer ik onmiddellijk een lijntje naar Carroll; idem dito bij een schaakspel, zakhorloge, rups of vingerhoed. Spitsvondige dialoogjes over logica of namen, de vraag wie wie droomt, een grijns zonder kat: check.
Nu ik erover nadenk werkt het eigenlijk vaak andersom: als ik een boek goed vind, knipt in mijn achterhoofd een droogstoppelige meelezer zijn zaklamp aan om naar Alice-verwijzingen te speuren. Het was een grote opluchting dat er in Jennifer Egans briljante roman A visit from the goon squad een bandje voorkomt dat The Mad Hatters heet, vernoemd naar de maffe Hoedemaker. Zowel Ali als Zadie Smith blaast incidenteel een handkusje naar Carrolls tweeluik, wat ik beschouw als een bevestiging van mijn wereldbeeld.
De kunst van het vertalen
Dat kunt u makkelijk of gemakzuchtig vinden – maar ‘Ik geloof dat u mij eerst moet vertellen wie u bent’, als ik zo vrij mag zijn.
Zo luidt Alice’ vinnige repliek op vraag van de Rups wie ze is, in Henkes’ versie. Geen vertaalvondst deluxe, maar wel een lekker zinnetje. Een vertaler moet steeds een evenwicht zoeken tussen de uitdagingen van vorm en inhoud, en bij teksten vol parodieën, verwijzingen, dubbelzinnigheden en spelletjes als de Alice-boeken geldt dat in verhevigde mate. ‘Take care of the sense, and the sounds will take care of themselves,’ poneert de Hertogin ergens, alsof ze vertaaladvies geeft. Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet. De betekenis is misschien het halve werk.
De hertogelijke spreuk is een verbastering van het Britse gezegde ‘Take care of the pence and the pounds will take care of themselves’, een aansporing om op de kleintjes te letten. Je zou die kunnen vertalen met het klassieke Nederlandse gezegde: ‘Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen’. Met ‘Take care of the sense, and the sounds will take care of themselves’ geeft de Hertogin er een typisch carrolliaanse taalfilosofische draai aan, met een uitspraak die precies het omgekeerde doet van wat ze beweert: ze bekommert zich juist niet om de betekenis van wat ze zegt, maar meer om hoe het klinkt.
Tekenend hier: één regel stelt de vertaler al voor een bijkans onmogelijke opgave. De oplossingen lopen dan ook wild uiteen, van ‘Wie het zijne niet eert, is het grote niet weerd’ (Engelsman) tot ‘Met woorden kan men veel gaten stoppen’ (Eelke de Jong). Dat laatste is ontegenzeggelijk waar. Matsier toont hier topvorm: ‘Let op de geest en de letter let op zichzelf.’ Henkes maakt ervan: ‘Het is niet al fout wat er klinkt.’ Zijn vertaling is een klankgestuurde parodie op het spreekwoord ‘Het is niet al goud wat er blinkt.’ Maar het is niks méér dan dat spel met de klank, want de strekking van het spreekwoord heeft niets met Carrolls origineel te maken. De sound heeft de sense overstemd.
Er blinkt nochtans veel in Henkes’ nieuwe, doordachte en muzikale vertaling. De uitwisseling met ‘Homptie Domptie’ over woorden en betekenissen is geestig en toonvast (‘werkwoorden: die hebben echt een willetje’). Bij het nonsensgedicht ‘Jabberwocky’ gaat hij heerlijk henkesiaans vol op het orgel en ook zijn andere gedichten rijmen en rinkelen virtuoos en dansant. Op andere momenten lijken de vondsten onnodig gezocht, zoals ‘Een tsjoeke-tsjoeke theekransje’ voor ‘A mad tea party’; het laconieke bon mot ‘we’re all mad down here’ hoor je de buurman zo mompelen, wat niet gezegd kan worden van het ietwat hysterische ‘we zijn hier allemaal tsjoeke-tsjoeke’.
In zijn nawoord stelt Henkes dat geen enkele Nederlandse vertaling de wonderlijke toon van Carrolls boeken nog heeft weten te vatten, en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat daarin onder de streep geen verandering is gekomen. Maar wat zou het? Waar de arme Engelsen het moeten doen met één enkele Alice, hebben wij er wel twintig, elk met hun eigen geur en humeur, hun plussen en kinnesinne.
Witte walvis
Kom, we slaan nog een paar serieuze boeken open. Er gaat niets boven anekdotisch bewijs. Het universum van Haruki Murakami, auteur van Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld: ondenkbaar zonder Alice. Hetzelfde geldt voor de wereld van Vladimir Nabokov, die Carrolls tweeluik in het Russisch vertaalde en in zowat al zijn romans (Lolita uitgezonderd, volgens hemzelf) naar Alice verwijst. Een van onze beste schrijvers, Rob van Essen (die Winter in Amerika een motto uit Through the looking-glass meegaf) is aan Alice schatplichtig. Maria Kager speelt volop met Alice-verwijzingen in haar verrukkelijke, onlangs met de Bronzen Uil bekroonde debuut De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf.
Een schrijver creëert zijn eigen voorlopers, zei Borges. Dankzij de Alice-boeken bestaat er een verband tussen de romans van Kager, Van Essen, Nabokov en Murakumi. Maar het gaat verder: zo’n verband is er dankzij Alice óók tussen allerlei verhalen die lang voor haar geboorte bedacht werden, zoals Odysseus’ ontmoeting met de cycloop (die hij op beslist carrolliaanse wijze fopt door zich voor te stellen als ‘Niemand’), Dantes afdaling in de hel (precies een konijnenhol), de eigenaardige reizen van Gulliver, Melvilles jacht op de ongrijpbare witte walvis (net een konijn, maar zonder zakhorloge), de streken van Reinaert de vos en Alice’ verre voorouder Sneeuwwitje.
Alice is een onvergankelijk personage met talloze nazaten in de literatuur, maar ik denk dat de voornaamste erfenis van haar beide boeken de blik is waarmee ze de wereld bezien. Het realisme, dat meest fantastische van alle literaire constructen, handelt in drogbeelden, zoals bekend, en Lewis Carroll herinnert ons op een speelse manier aan de waarachtigheid van de droom en de fabel. Ik bedoel, de wereld verdwijnt niet wanneer je je ogen sluit; hij wordt alleen maar groter.
Alice in Wonderland & in Spiegelland van Lewis Carroll. Vert. door Robbert-Jan Henkes. Uitgeverij Van Oorschot. 264 blz. 29,99 euro