De gang van zaken rond de vrijdag afgetreden staatssecretaris Folkert Idsinga (Financiën, NSC) illustreert hoe gebrekkig de integriteitsregelingen voor Nederlandse bewindslieden in elkaar steken – en hoe hard het nodig is om daar op korte termijn iets aan te veranderen.
De ‘affaire-Idsinga’ laat precies zien wat er mis is met de bestaande Gedragscode integriteit bewindspersonen, een document van negentien pagina’s met alle regels en normen waar ministers en staatssecretarissen zich aan moeten houden. De Gedragscode biedt onvoldoende waarborgen om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan.
Omdat bewindslieden uiteraard het algemeen belang moeten behartigen, en niet hun eigen privébelangen, vraagt de Gedragscode hen onder andere om financiële belangen zoals aandelen af te stoten of op afstand te plaatsen, bijvoorbeeld in een stichting, zodat zij er zelf geen rechtstreekse controle meer over hebben.
Als bewindslieden kiezen voor de laatste optie, krijgen zij de keuze om die op afstand geplaatste belangen al dan niet te vermelden. Dat is bepaald een zwak element van de Gedragscode. Het op afstand plaatsen van financiële belangen impliceert immers dat deze belangen slechts tijdelijk uit handen worden gegeven. Bij ommekomst van hun functie als bewindspersoon krijgen ze hun aandelen en dergeljike weer in handen.
In die zin houden bewindslieden altijd een persoonlijk belang bij hun aandelenbezit en is het risico van een belangenconflict aanwezig. Zeker als het de staatssecretaris van Financiën betreft. Kortom: zoals bij Idsinga, die aandelen in 65 bedrijven bezit. De regering probeerde dit ‘vuiltje’ nog weg te poetsen door te beweren dat bij een dreigend belangenconflict een andere bewindspersoon een dossier kan overnemen, maar die benadering van het probleem is in de praktijk nauwelijks werkbaar.
De Gedragscode kan geen veroordeelde misdadigers buiten de regering houden
Op het punt van transparantie over financiële belangen van bewindspersonen schiet de Gedragscode dus behoorlijk tekort. Aanpassing is noodzakelijk, zodat deze belangen voortaan specifiek inzichtelijk worden. Het geeft echter geen pas een bewindspersoon hierop aan te spreken nog vóór de regeling is aangepast – zoals bij Idsinga is gebeurd.
Vrijblijvende afspraken
De Gedragscode kent nog verschillende andere tekortkomingen die dringend moeten worden aangepakt. Zo heeft het document gek genoeg geen enkele juridische status. De Gedragscode berust niet op een wet, en evenmin op een andere bindende regeling. Het is niet meer dan een set informele, vrijblijvende afspraken, waar men zich, als het erop aankomt, eigenlijk helemaal niet aan hoeft te houden.
Het ontbreken van een wettelijke status doet ernstig afbreuk aan de betekenis van de Gedragscode. Die kan immers niet als middel dienen om kandidaat-bewindspersonen en formateurs te verplichten bepaalde maatregelen te treffen. De Gedragscode moet dus in behoorlijke wetgeving worden gegoten, waarbij het belangrijk is dat er ook adequaat toezicht wordt geregeld. Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk en andere landen leren dat een externe, onafhankelijke instantie het beste zulk toezicht kan verzorgen. In Nederland is men hier tot nu toe huiverig voor, maar dat is ten onrechte.
Opvallend is ten slotte dat de Gedragscode evenmin een goede regeling bevat om ongewenste personen buiten de regering te houden. Denk aan kandidaat-bewindslieden die veroordeeld zijn voor het plegen van een misdrijf, of zich in een faillissement bevinden. Dat zijn zonder meer belemmerende omstandigheden, maar in de Gedragscode staat dat nergens duidelijk te lezen. In het Caribische deel van het Koninkijk, waar tegengaan van corruptie en belangenverstrengeling veel aandacht krijgen, zijn zulke aspecten wél in wetten vastgelegd.
Al met al is het dus hoog nodig dat Nederland een duidelijke, wettelijk verankerde integriteitsregeling voor bewindslieden krijgt.
Lees ook
Afgetreden staatssecretaris Idsinga maakt alsnog zijn beleggingen openbaar