Afgelopen week was het weer feest in AI-land: zowel OpenAI als Google kondigden baanbrekende updates aan. Binnenkort kunnen we met dezelfde snelheid en intonatie als een mens kletsen met een algoritme, dat op alles antwoord geeft. Het fictieve verhaal van de Oscar-winnende film Her, waarin een man verliefd wordt op een AI-chatbot, is werkelijkheid geworden.
Daarmee groeit er een intrigerende tegenstrijdigheid: enerzijds beschouwen we AI-chatbots als nuttige instrumenten – objecten die we gebruiken zonder enige emotionele betrokkenheid . Anderzijds kunnen we het volle potentieel van dergelijke AI pas helemaal benutten als we deze middels taal en emotie op juist een menselijke manier benaderen. Als ‘subjecten’ die met ons samenwerken.
Van object naar subject: het lijkt een klein verschil in woordkeus, maar de gevolgen zijn groot. Door AI te ontmenselijken en te reduceren tot een simpel gereedschap, beperken we onszelf in hoe goed we deze technologie kunnen gebruiken. Tegelijkertijd waarschuwen experts al geruime tijd voor de serieuze gevaren van antropomorfisme, het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke entiteiten.
Aardig zijn helpt
Een emotionele stimulus zoals ‘doe je best’ toevoegen aan je prompt – de vraag die je stelt aan een chatbot – blijkt daadwerkelijk te leiden tot betere output. Sterker nog, aardig zijn helpt. Tegelijkertijd kan dit zorgen voor onrealistische verwachtingen en een vertekend beeld van AI. Een Google-werknemer werd bijvoorbeeld met verlof gestuurd omdat hij ervan overtuigd was dat het door het bedrijf ontwikkelde taalmodel een bewustzijn had ontwikkeld. Nog erger, een Belgische man beroofde zichzelf van het leven na diepe gesprekken met een chatbot.
Het vereist een delicate balans om de voordelen van deze menselijke benadering te benutten, zonder te vervallen in de valkuilen van misleidende vergelijkingen en overtrokken verwachtingen. Neem het Gronings UMC, dat aankondigde haar schriftelijk patiëntcontact door een AI-chatbot te laten overnemen. Die blijkt simpelweg persoonlijker en empathischer dan echte artsen. Bijzonder nuttig – ook best schrijnend – maar bovenal niet zonder risico.
Antropomorfisme is overigens een heel normaal fenomeen: we zien gezichten in de wolken, praten met onze huisdieren, en zeggen ‘hij zei dit’ als Google een antwoord voorschotelt. Logisch dat we ook AI vermenselijken, interactie met AI-bots lijkt sterk op menselijk contact.
Maar een alarmerende consequentie hiervan is de mogelijke impact op menselijk gedrag en sociale interacties. Onze relaties met en via technologie verschuiven; we vormen banden met digitale influencers en onderhouden communicatie die, ironisch genoeg, onze menselijkheid kan verminderen. Relaties met AI-bots kunnen mogelijk leiden tot verminderde empathie en sociale vaardigheden, vooral bij jongeren. En laten zij nu net de groep zijn die op grote schaal chatbots gebruiken voor mentale hulp.
Gelukkig laat onderzoek zien dat relaties met chatbots nuttig kunnen zijn: recent onderzoek toont aan dat het zelfs eenzaamheid en suïcidale gevoelens kan tegengaan. Maar onderzoekers maken zich ook zorgen of kunstmatige vriendschappen wel kunnen overgaan naar menselijke vriendschappen. Zijn jongeren straks – naast een socialmediaverslaving – opnieuw de hardst geraakte groep?
Digitale logica
Filosofen en ethici waarschuwen: door AI menselijke trekken toe te kennen, scheppen we een flinke uitdaging. Want wat gebeurt er als AI-systemen gaan bepalen wat als goed gedrag of optimale (menselijke) communicatie wordt gezien? Dreigen we dan niet onszelf te conformeren aan door machines gestelde normen? De neiging om ons gedrag af te stemmen op digitale logica draagt bij aan een mechanistisch wereldbeeld, waarbij de technologie niet meer ten dienste staat van de mens, maar ons transformeert in de efficiënte, voorspelbare patronen van de machines die we gecreëerd hebben.
De paradox is echter dat hoe meer we AI ontdoen van menselijke trekken en het enkel zien als een nuttig apparaat, hoe meer we onszelf verwijderen van hetgeen het juist zo krachtig maakt. AI is namelijk in toenemende mate een weerspiegeling van onszelf; deze systemen leren van menselijke interactie, taal en gedrag. Ze worden intuïtiever en responsiever, beter in staat om te anticiperen op onze wensen. De interactie met digitale apparaten zal steeds meer gebeuren op basis van gesproken en geschreven taal – inherent menselijke instrumenten.
Uiteindelijk moeten we vooral voorzichtig zijn met hoe we AI personifiëren, maar ook erkennen hoe nuttig dat kan zijn. Het is dus prima om AI vriendelijk toe te spreken, te zeggen dat het z’n best moet doen, samen te lachen om een grap of een fictieve fooi te geven – een beetje antropomorfisme leidt simpelweg tot betere resultaten. Zolang we niet vergeten dat er geen denkend wezen achter zit, maar algoritmen en data.
Lees ook
De chatbot is nu bijna een mens. Giechelend zegt de vrouwenstem: ‘O, dat is zo lief van je’