N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dat je als jonge lezeres geneigd kunt zijn om je te modelleren naar de vrouwelijke personages uit romans, en dat dat niet altijd zo’n goed idee is, schreef Eva Peek in een geestig stuk vorige week in deze krant. Nu, daar heeft ze gelijk in. Zij, en de schrijfster Elif Batuman wier roman Either/Or ze bespreekt, vormden zich naar de heldinnen uit klassieke meesterwerken zoals Madame Bovary (1856) van Gustave Flaubert en Anna Karenina (1877) van Lev Tolstoj om ‘een literair leven’ te leiden. Althans dat probeerden ze.
Anna Karenina heeft een grote wanhopige liefde, het wanhopige zit hem er voornamelijk in dat ze al getrouwd is en dat haar sociale wereld een scheiding beslist niet goedkeurt. Die tijdgebondenheid maakt navolging lastig, en eigenlijk zelfs de wens daartoe moeilijk invoelbaar, behalve dan dat een jonge vrouw graag net zo hartveroverend, en net zo verliefd op de verkeerde, zou willen zijn als Anna. Maar ze eindigt liever niet onder de trein.
Emma Bovary’s verlangen om te ontsnappen aan het dulle leven dat ze leidt met apotheker Bovary snapt iedereen. Ze kiest voor die ontsnapping natuurlijk verkeerde mannen uit, maar welke man zou de goede geweest zijn in, alweer, een situatie waaruit voor een vrouw eigenlijk geen ontsnappen mogelijk was?
Ik kan niet geloven dat jonge vrouwen nu serieus proberen ‘literair’ te zijn via negentiende-eeuwse heldinnen. Wel via avonturen met verkeerde mannen. Je kunt je als je jong bent verbeelden dat dát nu juist stof is voor literatuur.
Maar eigenlijk denk ik dat je veel vroeger, lang voor de studententijd, gevormd wordt door wat je leest. Hoe vaak moest niet in de boeken ‘voor oudere meisjes’ die ik bij dozijnen las, een meisje vervormd worden tot een gehoorzaam, huiselijk wezen dat niets liever doet dan het anderen naar de zin maken. Het gruwelijkst wordt dat duidelijk in Stijfkopje op school (1885) van Emmy von Rhoden, dat ik als meisje vele malen las. Het stijfkopje, Ilse heet ze, is een slordig buitenkind dat om manieren te leren naar een kostschool gestuurd wordt – anders zou ze iets ‘onvrouwelijks’ kunnen krijgen ‘zou dat niet vreeselijk zijn?’ Op de kostschool leert ze tafelmanieren en zich netjes aankleden, en eindeloos binnen zitten om kousen te mazen. Als ze geheel gedrild weer thuis komt verschijnt er natuurlijk een jonge man die al nadat ze elkaar één keer hebben gezien vraagt of ze ‘mijn lief vrouwtje’ wil worden.
Nu zit ze aan deze Leo vast die meteen prevelt: ‘Nu ben je mijn Ilse’. Oh brr en nog eens brr.
Neen! gilt Ilse, Nooit! Wat ze gelijk heeft. Maar even later buigt ze toch het hoofdje en zit ze aan deze Leo vast die meteen prevelt ‘Nu ben je mijn Ilse’. Oh brr en nog eens brr. En toch las ik het met instemming. Net als tal van boeken waarin mannen ‘naar het zachte gezichtje’ naast zich keken en ‘geduldig’ wachten tot het ‘kindje’ rijp genoeg was om veranderd te worden in ‘mijn lief vrouwtje’. Ik vroeg me als kind wel af hoe er ooit iets van de liefde moest komen als je moest wachten tot een man eindelijk ‘ik heb je lief’ zei, want het was duidelijk dat je dat zelf beslist niet mocht en ging zeggen.
Onderzoek wijst altijd uit dat mensen niet gewelddadig worden van gewelddadige films enz., maar ik weet wel zeker dat ik lang gemeend heb te moeten zwijgen over mijn eventuele wensen en gevoelens. Lief wachten.
Met een literair leven leiden had dat niets te maken. Toen ik oud genoeg was verhief ik me mét de schrijver boven Emma Bovary. Hij was niet zijn personage, hij was zijn boek. En ik was dat boek ook, al lezende. Zeer bevrijdend.