Dat heeft Opera Zuid knap gedaan, deze Hertog Blauwbaards Burcht (1918), de éénakter van Bartók. Knap, naar omstandigheden. Want die moet je even kennen, voor je deze prestatie kunt waarderen. Maandag luidt Opera Zuid opnieuw de noodklok. Strekking: als er geen subsidie bijkomt, verdwijnt het gezelschap.
Opera is een summum van klassieke muziek: alomvattend, overweldigend en diep rakend. Dat maakt deze kunstvorm ook een hele dure. Professionele solisten, een koor en een orkest met dirigent, een decor in een groot theater, een grote ploeg achter de schermen: een kaartje zou honderden euro’s kosten als er niet extra geld bij zou komen. Gelukkig zijn die investeringen er, onder andere in de vorm van subsidies; veel meer mensen kunnen zo door opera worden geraakt − de jongsten voor een jongerentarief.
Nederland telt drie grote gesubsidieerde operahuizen, hoewel ‘groot’ relatief is. De drie beschikbare subsidiepotjes in de basisinfrastructuur (‘bis’, de jaarlijkse rijkssubsidie), zijn ruwweg gedefinieerd als: een potje voor grootschalige opera met internationale allure, een voor een operagezelschap met landelijk bereik, en een specifiek voor de regio zuid-Nederland. Dat is met de in het leven roepen van de bis ooit zo gegroeid om drie bestaande operagezelschappen te kunnen subsidiëren: De Nationale Opera krijgt het eerste potje, de Nederlandse Reisopera de tweede, en Opera Zuid de derde.
Maar wat ooit een oplossing was om de drie gezelschappen in leven te houden, bijt Opera Zuid intussen in de staart. De potjesdefinities ‘rechtvaardigen’ een scheve subsidieverhouding: voor elke euro die Opera Zuid in de periode 2025-2028 ontvangt, krijgt de Reisopera er drie en De Nationale Opera iets meer dan zestien. Maar waarom zou de Reisopera wel heel Nederland bedienen, en Opera Zuid niet.
Lees ook
Wat is de ‘bis’?
Noodklok
Opera Zuid vroeg voor de komende bis-periode 3,5 miljoen subsidie aan, 85 procent meer dan het subsidieplafond. Hoewel de Raad voor Cultuur adviseerde het gezelschap inderdaad meer ‘armslag’ toe te kennen om aan de minimale eisen te kunnen blijven voldoen, krijgt het gezelschap geen subsidieverhoging.
En dus luidt Opera Zuid deze maandag in een persbericht opnieuw de noodklok, nadat het gezelschap dat in december vorig jaar ook al deed. Voor de kleine twee miljoen per jaar zegt het geen volwaardig opera-aanbod te kunnen produceren, waardoor opheffing dreigt. En dat terwijl Opera Zuid een gat in het opera-aanbod de laatste jaren prachtig invult: komische en lichte opera. Fantasio, Orphée aux Enfers, La scala di seta en Il signor Bruschino, Lady in the Dark, L’heure espagnole en Il Barbiere di Siviglia waren afgelopen jaren stuk voor stuk grote en kleine successen.
Uitgeklede Blauwbaard
Wat kun je doen, als noodlijdend operahuis dat zich toch wil bewijzen? Het maximale halen uit een zeer uitgeklede versie van een toch al ‘goedkope’ opera: Hertog Blauwbaards Burcht, een eenakter met maar twee personages die zich afspeelt op één plek. Zo begrijp je waarom deze productie, die in z’n minimale decor (woonkamerzithoek, schrijftafeltje en een lege deurpost – speelruimte: een paar meter heen en weer) maar nauwelijks meer is dan een semi-enscenering. En je begrijpt waarom de tournee slechts langs vier Nederlandse theaters gaat.
Het verhaal (Blauwbaard heeft een burcht met zeven gesloten deuren, zijn nieuwe geliefde Judith eist toegang en ontdekt zeven gruwelen) ontdoet regisseur Kenza Koutchoukali van alle allegorie: met alleen de diepere betekenis op het podium, hoef je geen kasteeldecor te bouwen. Bariton Thomas Oliemans speelt een romantische maar gekwelde man, sopraan Deirdre Angenent is zijn nieuwe vlam. Je ziet de clichés van daten op latere leeftijd in sneltreinvaart: in een uur ontdekt zij alle opgelopen deuken in zijn ziel en na zeven red flags neemt ze de benen.
Oliemans speelt overtuigend een bijna schizofrene Blauwbaard, Angenent is daarnaast een wijze Judith, verlangend naar liefde maar niet ten koste van zichzelf. Beiden zingen niet met een gewicht om een kasteel te vullen, maar dat komt de geloofwaardigheid van liefde én ruzie in een huiskamer juist ten goede. Ja, de voorstelling is het bezoeken waard, maar op het randje. Zo’n lowbudget setting is maar één keer interessant.
Onverwacht doemt een heel andere vraag op: waar haalt dirigent Duncan Ward zijn toverdrank? De complexe muziek van Bartók stroomt uit PhilZuid (voorheen philharmonie zuidnederland): strijkers met een prachtig, vol geluid, houtblazers met fantastische solootjes, (in de theaterzaal door speakers geholpen) koninklijk koper − het kan hier en daar misschien wat soepeler, maar er klinkt een zelfverzekerde eenheid waarop het zuiden jaren heeft moeten wachten.