Op Paaseiland hebben nooit catastrofaal veel mensen gewoond

Op Paaseiland hebben in het verleden maximaal zo’n drieduizend mensen geleefd – dus lang niet de 15.000 tot 20.000 in het bekende narratief over de ingestorte beschaving. Die instorting heeft zelfs nooit plaatsgevonden, schrijven Amerikaanse onderzoekers deze week in Science Advances.

De Nederlander Jacob Roggeveen stuitte als eerste Europeaan, op zoek naar het mythische Zuidland, bij toeval op een piepklein vulkaaneiland, zo’n 3.700 km ten westen van Chili. Dat was op Paaszondag 1722. Tot zijn verbazing trof hij er mensen aan. Ze aten vis, bananen, kippen, eieren en ratten, maar verbouwden ook knolgewassen in kleine rotstuintjes.

Op het eiland groeiden nauwelijks bomen, noteerden de Hollanders. Maar het opvallendst waren de resten van gigantische stenen beelden, of moai, die elk duizenden kilo’s moesten wegen. Hoe hadden die mensen die ooit op hun plek gekregen? Deze intrigerende feiten voedden steeds wildere verhalen. Beroemde schrijvers schreven er boeken over, onder wie Thor Heyerdahl in 1957.

Uithakken en verplaatsen

Om die beelden uit te hakken en te verplaatsen moesten er minstens tienduizend mensen hebben gewoond, ging het verhaal. Ze zouden de beelden hebben verplaatst op rollende boomstammen. Maar toen de bomen op waren, zou de beschaving zijn ingestort. Het zou hebben geleid tot honger, oorlog en kannibalisme. Daarmee werd Paaseiland hét voorbeeld van catastrofale uitputting van hulpbronnen.

Maar dat klopt dus allemaal niet, schrijven de Amerikanen nu. Ze analyseerden satellietbeelden die waren gemaakt met infraroodcamera’s. Daarmee kun je materiaal- en vochtverschillen in de bodem waarnemen. De onderzoekers keken specifiek naar sporen van rotstuintjes, nog steeds de enige werkbare landbouwvorm op het eiland. Daarin gebruiken de bewoners steengruis als grondverbeteraar. Dat zorgt voor extra mineralen, verbetert de bodemstructuur en houdt vocht vast. En: het is ook eeuwen later nog zichtbaar.

De Amerikanen trainden software om die patronen te herkennen en te kwantificeren. Daar kwam uit dat heel Paaseiland maar 0,76 vierkante kilometer aan rotstuintjes heeft gehad – vijf keer minder dan eerder geschat. Dat komt doordat de nieuwe methode wél onderscheid maakt tussen rotstuintjes en bijvoorbeeld lavastromen en wegen. De oude populatieschatting moet dus ook met een factor vijf omlaag, concludeert het artikel.

„Het is een mooi nieuw onderzoek, maar de conclusie is helemaal niet nieuw”, reageert Jan Boersema, hoogleraar grondslagen van de milieuwetenschappen in Leiden. Hij schreef het boek Beelden van Paaseiland (2011) en diverse wetenschappelijke artikelen over het onderwerp. „Ik heb in 2002 al serieuze twijfels geuit over die ineenstorting. Ik heb de logboeken van Roggeveen erop nageslagen: die repten helemaal niet van hongerende, ruziënde mensen maar van gezonde, vrolijke mensen en een uytnemend vrugtbaer eiland.”

Draagkracht van het eiland

Boersema rekende verschillende scenario’s van populatiegroei door, met aannemelijke aantallen arriverende Polynesiërs en een gegeven aankomstjaar, grofweg rond 1100 na Christus. Dat jaartal wordt bevestigd door diverse studies – onder meer van deze zelfde Amerikanen. „Pre-industriële samenlevingen vertonen allemaal een groei van maximaal 0,5 procent per jaar”, vertelt Boersema. „Mijn conclusie is dat er vóór 1722 nooit meer dan 3.500 mensen kunnen hebben geleefd.”

Latere studies naar de draagkracht van het eiland bevestigden deze aantallen, aldus Boersema. „En het bos verdween niet alleen door houtkap, maar ook doordat de Polynesische ratten die meekwamen met de eerste bewoners, bijna alle zaailingen opaten. Daardoor was er nauwelijks verjonging van het bos.” Dat schreven de Amerikanen al in 2012. Maar ook zonder bomen konden de Paaseilanders hun beelden wel verplaatsen, stelden de Amerikanen in 2013 proefondervindelijk vast: door ze rechtop te zetten en voorwaarts te laten wiebelen. „Hoewel dat nog wel controversieel is. Dat zou vaak misgaan in zulk ruw terrein.”

Kortom, het nieuwe onderzoek onderstreept slechts wat anderen én de Amerikanen zelf al eerder meldden, concludeert de Leidse hoogleraar. „Opvallend dat ze dit nu met zoveel poeha presenteren.”