N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Duo-recensie | Requiem van Verdi De Nationale Opera en Het Nationale Ballet presenteren samen een gedanst Requiem van Verdi. De muziek kan veel spannender, maar de dans is mooi en aantrekkelijk.
Muziek Dirigente Eun Sun Kim doorstaat uitdaging niet zonder wankele momenten ○○○
Na jaren vooral naast elkaar te hebben gefunctioneerd, werken Het Nationale Ballet en De Nationale Opera nu soms ook echt samen. Zoals deze maand in Verdi’s Messa da Requiem: een geïntegreerde mix van koor, orkest, solozang en dans.
Klassieke muziek verrijken met dans; dat kan geweldig werken. Neem de samenwerking tussen regisseur Romeo Castellucci en dirigent Raphaël Pichon in het Requiem van Mozart (Festival Aix-en-Provence, 2019): daarvan lag je nog lang wakker. Ook Sasha Waltz’ blik op Brahms’ Requiem was onvergetelijk intens. Daar ging de muziek niet zomaar over menselijk vlees dat ooit gras wordt, maar over nu, jóú, hier.
Zo zielkervend is Verdi’s Requiem niet in de vrij abstracte productie die door choreograaf Christian Spuck in 2019 werd ontwikkeld voor Ballett Zürich. Zoals vaker bij combinaties van veel losse ingrediënten wringt het bij de wisselwerking ertussen.
‘Los’ is veel van wat hier wordt geboden zeer de moeite waard. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest speelt prachtig. En naast het alerte operakoor, ingestudeerd door de nieuwe koorleider Edward Ananian-Cooper, zijn alle (!) vier de solisten uitstekend, vocaal passend en tegen Verdi opgewassen. Freddie de Tommaso is een aparte attractie met zijn tenor vol italianità, maar ook de intense sopraan Federica Lombardo, power-alt Yulia Matochkina en bas Alexander Vinogradov zijn sterk.
Choreograaf Spuck positioneert het honderdkoppige koor steeds anders op het enorme speelveld. Soms staan de zangers in de hoeken, dan weer hergroeperen ze zich als falanx, U-vorm of ruit. De dansers maken zich daaruit los en interageren met de zangers.
Een moeilijkheid is dat tussen het koor achter op de bühne en het orkest in de bak soms een kleine twintig meter afstand gaapt. Dat maakt de coördinatie van klank en beweging tussen koor, orkest en solisten razend ingewikkeld.
Dirigente Eun Sun Kim (1980), geworven door De Nationale Opera en ook vooral ervaren in opera, doorstaat die uitdaging niet zonder onzekerheden en wankele momenten. Haar slagtechniek oogt eenvormig en haar antenne voor Verdiaanse spanning mag echt gevoeliger worden afgesteld. Inzetten die als staal het trommelvlies horen te kerven, aaien vriendelijk het oor. Veel ritmes missen puntigheid. Hoewel Kim soms mooie momenten realiseert, mis je óók meermaals puls, stuwing, contrast. Verdi, in potentie een van de grootste kippenvelkietelaars uit de westerse muziekgeschiedenis, houdt in deze productie de handen keurig in z’n zak.
Mischa Spel
Dans Ballerina Olga Smirnova is vleesgeworden gevoel ○○○○
Bij een werk als Messa da Requiem denk je onvermijdelijk terug aan andere balletten die op religieuze koorwerken zijn gemaakt. Wie het heeft meegemaakt, zal wellicht nog weleens badend in het zweet wakker worden van John Neumeier, die in zijn choreografische verbeelding van Bachs Matthäus Passion zelf de rol van Christus op zich had genomen – een artistieke wederopstanding bleef in dat werk helaas uit. Er zijn ook gelukkiger en radicaler voorbeelden, maar het genre blijft lastig.
De Zwitserse choreograaf Christian Spuck, verantwoordelijk voor de choreografie en algehele regie, vaart een relatief veilige koers en stelt zich bescheiden op tegenover Verdi’s meesterwerk. Hij legt geen directe link met de tekst, maar verbeeldt ‘algemeen menselijke thema’s’: woede, verdriet, wanhoop, emoties die onze relatie met de dood kleuren.
Melancholie is de overwegende sfeer op het toneel, een grauwe, betonnen ruimte met op de vloer grijze aarde en steengruis, duister uitgelicht door ontwerper Martin Gebhardt. In de vele (zéér vele) duetten en trio’s hebben de vrouwen een hoofdrol. Ze worden veelvuldig hoog gelift en rondgedragen, sierlijk gebarend of roerloos, alsof ze het leven hebben gelaten.
Spucks stijl is hedendaags-klassiek en gelukkig rijker dan die van veel van zijn jongere collega’s. De benen gaan ook bij hem ongekend hoog, maar hij creëert passen en zijn partnerwerk is soepel, niet te bedacht en op de beste momenten ook expressief.
Soms lijkt de dans vooral achtergrond voor de prachtige zangsolisten – wat ook een vorm van prijzenswaardig respect is. Minder interessant zijn de zéér vele chorus lines, canons en waves die Spuck voor zijn dansersensembles bedacht en die op den duur vervelen. Gelukkig beantwoordt de choreograaf de stormachtige ‘Dies Irae’-koren niet met druistige dansensembles, maar juist met één of twee dansers, die hun (innerlijke) worstelingen uitvechten op de met gruis bedekte vloer. Wel laat Spuck het koor in ‘Dies Irae’ nummer drie dat doen waarvan je hoopte dat hij het níét zou doen: woedend schudden met de vuisten. Kansloos fysiek verzet tegen het eigen muzikale geweld.
De beste momenten in de choreografie komen onbetwistbaar van de duetten van Olga Smirnova en Constantine Allen. Hier geen decoratie of would-be emotie. Smirnova is vleesgeworden gevoel. Het is magisch hoe zij haar lichaam precies de juiste spanning geeft, het hoofd exact in de juiste neiging houdt, haar benen perfect ontvouwt en met haar schitterende port-de-bras niet alleen haar armen (die ármen!) maar haar hele wezen lijkt uit te strekken naar verlossing, liefde, redding.
Na hun duet op het ‘Salva me’ is het daarom lang wachten op méér, maar in het ‘Agnus Dei’ volgt een schitterend juweel. Allen en Smirnova blijven gedurende dit duet voortdurend met de armen verbonden, in bogen, cirkels, lemniscaten – het symbool voor oneindigheid. Hier wordt één plus één drie. Dat effect heeft Messa da Requiem als geheel minder. Toch heeft Spuck met zijn tour de force een mooi, aantrekkelijk vehikel gecreëerd voor zowel opera als ballet.
Francine van der Wiel