‘Lekker eigenwijs’, is het motto van de Kinderboekenweek dit jaar. Dat is goed gekozen: het belang van een tegengeluid kan niet worden onderschat, en mooie kinderboeken kunnen kinderen kritisch leren denken. Een ode aan klassieke kinderboekfiguren die lekker tegendraads zijn, of laten zien hoe grenzeloos leuk het is je eigen koers te varen, ligt dan voor de hand. Maar daarmee zouden we te gemakkelijk voorbijgaan aan hun scheppers, aan al die originele kinderboekenschrijvers en -illustratoren die er zijn. Juist dankzij hun eigengereide benadering van het kinderboek lopen er zoveel Pippi’s, Plukken, Kleine Kapiteins en Deesjes in kinderboekenland rond.
‘Doe nooit wat je moeder zegt/ Dan komt het allemaal terecht’, waren de iconische regels van Annie M.G. Schmidt, onbetwist toonbeeld van opstandigheid. In alles wat zij schreef domineert een vrolijke rebellie, vanuit het idee dat regels er zijn om gebroken te worden – óók de regels van het kinderboek. Haar invloed op vele kinderboekenmakers na haar is voelbaar. Beginnend met Guus Kuijer, uiteraard, die zich onder het motto van zijn rebelse heldin Madelief, ‘grote mensen, daar kan je beter soep van koken’, net zo solidair met kinderen verklaarde als Schmidt. Maar ook velen na hen: dubbeltalenten zoals Joke van Leeuwen, Gerda Dendooven en Daan Remmerts de Vries bewandelen steevast hun eigen weg, waarbij ze de grenzen van zowel het kinderboek als hun kunstenaarschap voortdurend verkennen en verleggen.
Wie zijn de eigenwijsheidserfgenamen in het hedendaagse jeugdliteraire landschap? Van de meest recente generatie kinderboekenmakers passen tweevoudig Gouden Penseelwinnaars Yvonne Jagtenberg en Ludwig Volbeda perfect in dat rijtje. „Het materiaal, de typografie, de taal – ik ervaar het als één organisch ding”, zei Jagtenberg eens in een interview. Ook Volbeda blijkt meer dan alleen een begenadigd illustrator. Dit voorjaar verraste hij met zijn debuut als schrijver, Oever, een verhaal over genderidentiteit. ‘Een weergaloos en eigenzinnig portret’, volgens deze krant. Opvallende illustratietalenten van wie je hoopt dat ze hun oorspronkelijke beeldende werk zullen uitbreiden met eigen tekst, zijn bijvoorbeeld Djenné Fila en Hedy Tjin.
Voor deze Kinderboekenweek selecteerde NRC de vier meest eigenwijze kinderboekenmakers die momenteel in het Nederlandse taalgebied actief zijn – en van wie de nieuwste werken perfect illustreren waarom zij dat predikaat verdienen.
Sjoerd Kuyper
‘Ik ben een schrijver, godverdomme, in mijn hoofd/ ken ik iedereen op aarde, ben ik iedereen op aarde,/ met mijn grijze hersenen en met mijn rode hart/ schrijf ik voor wie een liedje zoekt van troost,/ voor wie geen stem meer heeft maar wel verhalen,/ […]/ ik schreef en schrijf en ik zal/ altijd blijven schrijven over alles in de wereld/ iedereen, ik zal schrijven over moeder bladluis/ die zich zorgzaam buigt over het lamme pootje/ van haar pasgeboren kind, ik zal schrijven/ van de vrouw van goud die het heelal en alle tijd/ houdt in haar hand, en ik zal schrijven over hen/ die zeggen dat ik dat niet mag’.
Alles wat Sjoerd Kuyper als schrijver en dichter karakteriseert zit opgesloten in deze dichtregels uit ‘Kutgedicht’ (uit zijn brievenboek voor volwassenen De spanning stijgt): zijn geestdrift, zijn geloof dat schoonheid troost kan bieden, zijn oog voor de ander en vooral, zijn strijdlust om recht vanuit zijn hart te schrijven over wat en wie hij wil.
Naarmate de jaren vorderen lijkt Kuyper (1952), bekend van zijn autobiografisch getinte kleuterboekenreeks over Robin, zijn eigenzinnigheid steeds meer te omarmen. Bewijzen hoeft hij zich niet meer: hij weet ondertussen wel wat hij kan, en schrijft sinds hij in 2012 de Theo Thijssen-prijs ontving zonder rem. Dat onstuimige schrijfplezier en die vrolijke losheid is voor het eerst voelbaar in Hotel de Grote L (2014). Inmiddels laat hij ook maatschappijkritiek in zijn verhalen toe: De duik (2014) kwam voort uit Kuypers bezoek aan Curaçao, waar hij geconfronteerd werd met het slavernijverleden. In Bizar (2019) werpt hij bij monde van zijn protagonist ongeveer alle actuele maatschappelijke problemen op die er zijn. En sinds deze zomer is er De Grote Vloed, een toekomstverhaal waarin Nederland is overspoeld door een vloedgolf van bijbelse proporties.
Wat direct opvalt: de verrassende eigen invulling die Kuyper aan het genre geeft. Zelf spreekt hij van ‘een olijke dystopie’. Niet geheel onterecht: weliswaar is de zondvloed die we door onze heb- en vernielzucht over onszelf hebben afgeroepen een feit en vallen er miljarden doden, Kuypers toon is allesbehalve somber. Sterker nog, direct al vanaf de openingsscène waarin de verweesde Moos (13) ontwaakt, doordat zijn pleegopa Leon met bed en al zijn torenkamertje komt binnendrijven, razen de vinnige grappen in hetzelfde tempo voorbij als het doldrieste avontuur. Daarin laat Kuyper heel knap niets ongenoemd. Wanneer zijn helden na een overlevingstocht op een vlot aanspoelen op Atlantis (een tot dan toe verborgen hypermoderne beschaving), komt zelfs de vluchtelingencrisis aan bod. Het hardvochtige toelatingsbeleid spreekt boekdelen, alsook de vechtende, hongerlijdende asielzoekers voor Atlantis’ hekken.
Onderwijl klinkt tussen de regels door Kuypers liefde voor het leven. Dat levert niet alleen mooie, poëtische Kuyper-zinnen op, maar ook vertrouwen in een hoopvolle afloop. Zolang we maar een beetje om elkaar blijven geven, en blijven lachen. (MN)
Bibi Dumon Tak
Als er één schrijver het Nederlandse non-fictielandschap voor de jeugd op eigenzinnige wijze heeft veranderd is dat Bibi Dumon Tak (1964). Al meer dan twee decennia schrijft zij literaire non-fictie voor kinderen. Ze was daarmee in eerste instantie de vreemde eend in de bijt van het genre, waar informatie- en weetjesboeken de markt domineren. Een reeks Griffels verder staat de literaire non-fictie stevig op de kaart en zijn er inmiddels ook al adepten aan te wijzen, zoals de bekroonde Joukje Akveld.
Vanaf haar debuut valt Dumon Tak op door haar soepele zinnen en levendige vertelstem. Ze is grappig, speels, bij vlagen poëtisch, maar altijd helder in haar uitleg en goed gedocumenteerd. Een non-fictieboek moet kloppen als het over de feiten gaat, maar net zo vlot weglezen als een roman.
Haar inzet van literaire stijlmiddelen om een feitelijk verhaal te vertellen, kwam haar weleens op kritiek te staan, want kan je een dier zomaar een karakter meegeven terwijl je eigenlijk een feitelijk verhaal houdt over zijn habitat? Maar er was vooral bijval: Vandaag houd ik mijn spreekbeurt over de anaconda won de Woutertje Pieterse Prijs 2023. Het was wederom een mooi voorbeeld van hoe het Dumon Tak (in samenwerking met Annemarie van Haeringen) lukt om dierenkennis voor kinderen op een originele manier toegankelijk te maken. In dit boek houden dieren spreekbeurten over elkaar.
Deze maand verscheen Dit boek is voor de wolf, een boek over de terugkeer van de wolf in Nederland. Het boek is wat breed opgezet, waardoor je een tijdlang denkt: wat ben ik nou aan het lezen? Een verhandeling van Dumon Tak over hoe de wolf wel en niet leeft? Wat is nou de verdere boodschap? Maar die zit al in de titel: het boek is vóór de wolf. Dumon Tak schreef een boek dat de wolf wil helpen om begrepen te worden door de mens. Wij mensen lezen in kranten dat de wolf gevaarlijk is, maar de wolf is gewoon de wolf: onderweg, op zoek naar een roedel en habitat. ‘Een veld vol schapen is een snackbar voor een wolf.’ Maar valt een wolf schapen aan die achter een goed, stevig hek staan? Valt hij zomaar mensen aan? Dit boek is voor de wolf gaat over hoe feit en fictie door elkaar kunnen gaan lopen. Een belangrijke boodschap in ons huidige informatietijdperk en nauw aansluitend bij de werkwijze van Dumon Tak. (AW)
Klaas Verplancke
‘Op een ochtend zwemt Rosa aan de rand van het water, twijfelend tussen vertrekken of blijven. De kriebel in haar staart duwt haar naar boven. Beginnen is lastig maar nietsen is op den duur ook eentonig. „Kom op, niet flauw doen”, zegt Rosa héél héél dapper tegen zichzelf. En dan springt ze! Tegendraads de hoogte in.’
In het werk van prentenboekenmaker Klaas Verplancke (1964) staan werkelijkheid en metafoor niet naast elkaar, ze zijn met elkaar vervlochten. Dat geldt zeker ook voor zijn nieuwste prentenboek Rosa de héél héél dappere zalm, waarin Rosa – die zoals het een zalm betaamt tegen de stroom in aan een onvoorspelbare reis (naar huis) begint – de perfecte personificatie van tegendraadsheid en moed is.
De langgerekte boekvorm en de aan de springende zalm parallel lopende verticale titel, verraden Verplanckes karakteristieke conceptuele vertrekpunt. Alles – het omslagbeeld van een schilderij met een wilde rivier, de pagina’s die je van onder naar boven omslaat, de keuze voor één beeld per spread, de vlak- en kleurverdeling en de plek van de zinnen – alles draagt bij aan de kern van het verhaal. ‘Tussen vertrekken en aankomen gebeurt er altijd iets héél héél bijzonders’, zolang je maar dapper genoeg bent uit je hokje te springen.
Naar een Verplancke moet je dus goed kijken, dan zie je meer. Veelzeggend is bijvoorbeeld het beeld boven de titelpagina van een jongetje met zwemband aan de rand van datzelfde schilderij als op de cover, als ware het een zwembad. Het suggereert dat het verhaal misschien wel over hem gaat, en Rosa, die even later niet toevallig uit de lijst van het coverschilderij springt, uit zijn eigen verbeelding voortkomt. Wie ‘giet’ wie nu eigenlijk moed bij? Rosa, die het jongetje dat Klaas heet voordoet hoe avontuurlijk het is tegen de stroom in te zwemmen? Deze kleine Klaas zelf, die Rosa aanmoedigt te blijven zwemmen tot het went, terwijl hij de vis vrolijk met een waterstraal begiet? Of is het grote Klaas, die zijn publiek voorhoudt hoe leuk het is een dwarsdenker te zijn?
Dit soort speelse dubbelzinnigheid typeert Verplancke. Van zijn unieke prentenboekentweeluik Reus en Nopjes (2005) tot zijn ludieke oefening in dwarskijken en tegendenken in het prentenboek De gouden baard (2022), en van zijn ‘Combat Covid’-straatanimatie voor de stad New York (2020) tot zijn eerste coverillustratie voor The New Yorker dit jaar, steevast biedt de Vlaamse beeldenmaker – intelligent en humorvol – een ongewoon perspectief op de werkelijkheid. Daarbij staat zijn stijl altijd in functie van de inhoud, en de dialoog met de kijker centraal. (MN)
Ted van Lieshout
Ted van Lieshout (1955) is misschien wel de meest oorspronkelijke kinderboekenmaker van Nederland. Illustraties, gedichten, liedjes, prentenboeken, jeugdromans en non-fictie, en altijd wordt zijn werk gekenmerkt door die vriendelijke, begripvolle, onderzoekende toon. En door de immer originele invalshoek.
Van Lieshout schrijft veelal vanuit het kind en daardoor lijkt alles eenvoudig – maar onder de speelse en klankrijke regels ligt de diepere thematiek. Het leverde hem talloze prijzen op, in binnen- en buitenland: meerdere keren werd hij genoemd voor de prestigieuze Hans Christian Andersen-prijs.
Eerder dit jaar verscheen zijn dichtbundel Ommouw me, waarin hij dicht over kleren waaruit de dragers verdwenen zijn. ‘Kom thuis/ Doe je jas uit./ Hang hem op.// Kijk om en zie: daar begint je geschiedenis.’ Dat gedicht verbindt Ommouw me met zijn net uitgekomen non-fictiewerk Voor de mooiste. De geschiedenis is van ons, waar het op de eerste bladzijde is opgenomen en dat een van de meest krachtige en origineelste boeken van het jaar is.
In dit werk neemt Van Lieshout de lezer mee op een wandeling door de geschiedenis. Niet langs oorlogen en hun jaartallen, maar langs gewone mensen die de geschiedenis veranderden door te zijn wie zij waren. Zoals de eerste dragqueen, de eerste vliegenierster, de eerste zwarte man met een witte pruik. Het werd een wandeling langs personen of zelfs groeperingen waar je soms ‘met een lantaarntje naar op zoek moet’. Van Lieshout legt daarbij uit hoe de keuzes van geschiedschrijvers bijdragen aan onze perceptie van het verleden en de uiteindelijke beeldvorming. Met soepele pen schrijft hij over bijzondere personen die hun voetafdruk achterlieten. Daar zitten ook bekendere personen bij, al zullen veel kinderen hier voor het eerst over ze lezen: Rosa Parks, Ida Wells, Oscar Wilde.
Over zijn subjectiviteit is Van Lieshout eerlijk. Dit is zijn wandeling, langs personen die hij heeft uitgekozen omdat hij geïnteresseerd in ze is. Iemand anders kan een andere route nemen. Hij legt ook uit dat hij, door de klemtoon in zijn verhaal iets te verleggen, als schrijver van een held een schurk kan maken en andersom.
De ondertitel ‘de geschiedenis is van ons’ lijkt een zachtmoedige verwijzing naar de discussie over toe-eigening en tegelijkertijd een boodschap die zegt: jij doet ertoe. Ook jij bent onderdeel van de geschiedenis met al je keuzes, idealen en interesses. Zo gaat Van Lieshouts boek duidelijk over emancipatie van verschillende (minderheids)groeperingen. Het boek wordt verteld als een dialoog, een slimme manier om het over de geschiedenis te hebben met jonge lezers, want daardoor blijft alles behapbaar en ongedwongen. Maar je kunt daar ook de diepere boodschap in lezen: blijf met elkaar in gesprek.
Voor de mooiste. De geschiedenis is van ons is een van de bijzonderste boeken die dit jaar zijn verschenen, wellicht zelfs het belangrijkste. Het is een krachtig werk over hoe wat achter ons ligt zijn plek inneemt in het heden. ‘Alles wat vandaag gebeurt, is gisteren immers al begonnen.’ (AW)