N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Kijk, wijst Christien Meindertsma, dáár is het. We rijden van station Culemborg naar Asperen, het dorp waar ze sinds acht jaar woont met haar man, hoogleraar global strategy aan de Erasmus Universiteit Taco Reus, en hun zoons van negen en zeven. Het landhuisje uit 1700, in het groen gelegen in het plaatsje Schoonrewoerd, tussen Culemborg en Asperen in, is de plek waar ze een groot deel van haar jeugd doorbracht.
Met haar ouders woonde ze in een flat in Culemborg. Haar Friese vader was calculator bij een bouwbedrijf, haar Texelse moeder werkte als verpleegkundige in de plaatselijke polikliniek. Als haar moeder aan het werk was, werd ze op deze boerderij opgevangen. Het stel dat er woonde had drie kinderen, een vierde – Meindertsma is enig kind – kon er nog wel bij. „Het was er creatief en vrij”, zegt ze. „Er werd veel geknutseld, maar er was ook veel ruimte om gewoon in een soort droomwereld te zijn.” Toen ze naar de basisschool ging, was het makkelijker om dat ook te doen in Schoonrewoerd, en zo kwam ze op een gereformeerde school terecht, als enige kind dat niet was gedoopt. „Op mijn negende dacht ik even dat ik daarom naar de hel zou gaan.”
Even later: „En daar is het Wiel van Bassa, het allermooiste zwemwater ever. Daar gingen we toen altijd naar toe.”
Het is niet uit heimwee dat ze is teruggekeerd naar de Betuwe. Na haar studie aan de Design Academy in Eindhoven woonde Mein-dertsma tien jaar in Rotterdam, „de enige plek waarvan ik heb gedacht: hier pas ik gewoon bij”. Met de komst van haar oudste zoon werd het appartement daar te klein. Als ze bij haar ouders in Culemborg was geweest, passeerde ze steeds een groot huis, een statig pand uit het begin van de twintigste eeuw met een grote schuur, te koop voor een bedrag waarvoor ze in Rotterdam alleen „een heel moeilijk klushuis” kon krijgen. „Ik vond het eigenlijk een beetje te groot, en dat vind ik nog steeds”, zegt ze, als we via de enigszins wilde achtertuin met trampoline naar binnen gaan. „Maar het is heel fijn dat ik geen opslag hoef te huren. En het is drie kwartier van Rotterdam, dat kan net. Het had niet verder moeten zijn.”
Het huis wordt nu verbouwd – de bovenverdieping moet geïsoleerd worden – en veel spullen zijn daarom opgeslagen in de woonkamer. Meindertsma’s werkruimte is op de begane grond. In een donkergrijze wandkast staan schaalmodellen van meubels die ze heeft ontworpen, klossen wol en het servies dat ze in 2016 in het Japanse Arita maakte. Op een stapel witte vilt op de werktafel liggen, innig verstrengeld, de twee jonge katten die ze deze zomer uit Friesland haalde – allebei komen ze bij een andere nicht van haar vandaan. „Wil je een koekje?”, vraag ze. „Ze hadden bij de bakker hele leuke nieuwe.”
Christien Meindertsma (43) is een van de toonaangevende Nederlandse ontwerpers van dit moment. Al sinds het begin van haar carrière timmert ze aan de weg met duurzame en lokaal gemaakte producten, vaak van vlas en wol: de Urchin Pouf (2007), een grof gebreide poef die met de hand wordt gemaakt in Nederland en werd gedistribueerd door de deze zomer overleden ‘designuitgever’ Thomas Eyck. De Flax Light (2009), gemaakt in opdracht van Eyck, een lamp die eruitziet als een gloeilamp aan een stuk lokaal gemaakt touw, de Flax Chair (2015), een stoel voor Label/Breed die is gemaakt van vlas gemengd met afbreekbaar plastic, en de Saddle Blanket (2020, Thomas Eyck) een kruk die is bekleed met overgebleven stukken wol uit de meubelindustrie en die de vorm heeft van een (opstaande) gevouwen deken.
Ik vond mezelf eigenlijk de laatste persoon om een stoel te ontwerpen
Maar ze is net zo bekend om haar onderzoek, zoals ze bijvoorbeeld deed voor haar boek Pig 05049 (2007), waarin ze alle producten afbeeldde waar varkens voor worden gebruikt, zoals taart, sigaretten en verf. Ze ging daarbij zoveel mogelijk uit van één varken, nummer 05049 uit Brabant. Voor White Heart bestudeerde ze de geschiedenis en volgde ze de huidige handelsroute van de klassieke rode kraal met witte binnenkant, die al in zestiende eeuw werd geproduceerd en die eeuwenlang werd verhandeld tussen Europa en de (voormalige) koloniën. Dit voorjaar had ze er een tentoonstelling over in het Allard Pierson Museum in Amsterdam.
Deze maand openen er drie tentoonstellingen met haar werk. In het Cypershuis in Roermond en tijdens Dutch Design Week heeft ze deze maand tentoonstellingen over haar projecten met wol. Ook in het Victoria & Albert Museum in Londen laat ze resultaten van haar wolonderzoek zien, plus haar experimenten met linoleum, een materiaal waarmee ze sinds vier jaar voor vloerenfabrikant Forbo aan de slag is.
Op je site staat dat er op dit moment geen stageplekken zijn in je studio.
„Dat heb ik er maar opgezet zodat ik niet steeds nee moet zeggen. Ik heb het ooit wel geprobeerd, maar mijn bedrijf is daar gewoon niet zo… ík ben daar niet zo geschikt voor. Ik werk het liefst alleen. Ik ben altijd aan het puzzelen en onderzoeken. Als ik de puzzel aan een ander moet verklaren terwijl ik hem nog aan het leggen ben, is de magie een beetje weg. En wanneer je een stagiair bijvoorbeeld een bedrijf laat bellen, kan het gebeuren dat iemand aan de andere kant van de lijn in een bijzinnetje zomaar toevallig even iets zegt dat je op een nieuw spoor kan zetten. Met mijn werk heb ik vaak het gevoel dat ik op avontuur ben, op zoek naar clues. Als ik iets niet uit eerste hand hoor, dringt het niet goed tot me door. Ik kan eigenlijk niks uitbesteden.
„In het begin dacht ik dat ik iets niet goed deed. Mensen die ik als voorbeeld zag hadden een studio met allemaal mensen erin, die gingen de wereld in, terwijl ik in mijn eentje aan mijn varkensboek zat te werken. Ik had steeds het gevoel dat wat ik deed niet de bedoeling was. Maar toen won ik in 2008 een Dutch Design Award voor het boek, en dat gaf me vleugels. Het was een bevestiging dat het ook zo kon. Dus als ik nu vijf dagen in de Forbo-fabriek naast een machine sta, weet ik: dit is wat voor mij werkt. En juist doordat ik overal altijd alleen kom, maak ik veel contact. Ik neem gewoon een broodtrommel mee en ben supergelukkig.”
In 2017 won je Flax chair twee Dutch Design Awards.
„Terwijl ik mezelf eigenlijk de laatste persoon vond om een stoel te maken.”
Waarom zou jij geen stoel kunnen maken?
„De stoel is een beetje de zondebok geworden van de designwereld. Heel lang werd het gezien als het ultieme ding om te ontwerpen: als je daar iets moois van kon maken… Nu is het andersom. Er zijn gigantisch veel stoelen, dus als je er nu nog een ontwerpt, lijkt het alsof je iemand bent die alleen dingen wil toevoegen. Maar het was gewoon het object dat het beste bij de opdracht paste. Label/Breed keek naar wat voor maakindustrie er nog is in Nederland en koppelde daar een ontwerper aan. Mij hadden ze gevraagd of ik niet een product kon ontwerpen met een natuurvezelverwerkend bedrijf. Ik was toen al een tijd bezig met een eigen vlasproject, maar dat was tot stilstand gekomen omdat ik niet zo goed wist hoe het verder moest.”
Wat was het voor project?
„Door de Flax Light, die ik samen met een touwslager had gemaakt, raakte ik geïnteresseerd in vlas. Ik ben daarna een vlasboer gaan volgen, samen met filmmaker Roel van Tour. Toen we drie maanden bezig waren, dreigde de oogst opgekocht te worden door een Chinees bedrijf. Toen was ik al zo verknocht geraakt aan dat gewas dat ik heb gezegd: ik koop de opbrengst van het hele kavel.”
Wat sprak je zo aan in vlas?
„Vlas is, samen met wol, ons oertextiel. Voordat we katoen begonnen te importeren, droegen we alleen maar linnen en wol. Al die mooie gesteven kragen en tafellakens op oude schilderijen, dat is allemaal linnen. Ik had net de Index Award [een belangrijke internationale designprijs waaraan een geldbedrag is verbonden] gewonnen met Pig, dus ik kon het ook kopen. Het was 10.000 kilo, genoeg om een echt industrieel proces mee op te zetten waar een product uitkomt. Ik had gedacht dat het touw zou worden, maar een groot deel van het vlas bleek veel te goed om er alleen maar touw van te maken. In Hongarije heb ik er garen van laten spinnen, in het Textielmuseum in Tilburg zijn linnen theedoeken geweven. Ik heb een tentoonstelling over het project gehad in het Zeeuws Museum, waar ik allerlei andere toepassigen van vlas heb laten zien: paardenvoer, isolatiemateriaal, lijnzaadolie, linoleum. Daarna kwam het project een beetje tot stilstand. Maar ik had bijna alle korte vezel nog, opgeslagen bij dat bedrijf in Zeeland. Dat bleek dus heel geschikt voor een composiet met afbreekbaar plastic – in het eerste bakeliet zat ook vlas. Ideaal materiaal voor een stoel. Die kon in een keer uit een mal worden geperst.”
Hoe gaat het nu met de stoel?
„Die was bedoeld als industrieel product. Wij zagen voor ons dat er zalen mee vol zouden worden gezet, maar Label/Breed heeft het jammer genoeg niet gered, waardoor de stoel een weeskind is geworden. Er zijn er maar 150 van verkocht, ofzo. Eigenlijk was de stoel ook nog niet helemaal volwassen, op een paar punten moest hij nog versterkt worden. Maar daarvoor heb je dus een producent nodig die het overneemt.”
Wat zonde.
„Ik lig er niet echt wakker van. Ik zit met mijn hoofd alweer in honderd andere dingen. Als ik nou zelf heel erg geïnteresseerd zou zijn in verkoop zou het nog wel vlot te trekken zijn. Maar dat ben ik niet. Dingen bedenken, onderzoek doen en materialen ontwikkelen: dat vind ik leuk en spannend. Het ondernemerschap dat er eigenlijk bij hoort, daar zit mijn talent niet. Het heeft mijn interesse ook niet. Ik heb dit gekke eenmansbedrijf kunnen beginnen dankzij Thomas Eyck, omdat hij heel snel een aantal producten van mij is gaan verkopen, en me opdrachten heeft gegeven. Ik ben daar heel dankbaar voor. Nu hij er niet meer is, besef ik eigenlijk pas hoe bijzonder dat was. Zijn bedrijf wordt voortgezet. Er zullen vast dingen gaan veranderen, maar de producten die nog relevant zijn zullen wel door blijven lopen.”
Zoals de Urchin Pouf?
„Die is nu eigenlijk ook gestrand. Eerst kwam de wol van een spinnerij in Tilburg. Die is vanwege de kosten verhuisd naar België, maar daar alsnog failliet gegaan. Vervolgens hebben we een spinnerij gevonden in Nieuw-Zeeland. Dat klinkt heel ver, maar daar kwam de ruwe wol ook al vandaan. Daar is nu een machine kapot. We verkochten er al niet zoveel meer, vijftig per jaar misschien? In de hoogtijdagen waren het er meer, maar toen begonnen allerlei merken hem te kopiëren. Het plan is wel om hem een doorstart te geven.”
Ik had steeds het gevoel dat wat ik deed niet de bedoeling was
Hoe belangrijk is de verkoop van je producten voor je?
„Ik ben er niet afhankelijk meer van. Het is ongeveer een derde van mijn inkomsten. Ik heb de opdrachten van meubelfabrikanten, ik krijg geld voor exposities, ik heb subsidies gekregen voor mijn onderzoek.”
Evengoed onuitstaanbaar als iemand met een succesvol ontwerp aan de haal gaat.
„Wat ik vooral vervelend vond is dat ik daardoor een aanjager van goedkope, onduurzame producten werd. Er zijn nu ook stoelen die lijken op de Flax chair. Producten maken is steeds minder het doel voor mij, mijn producten zijn vooral bedoeld om materialen en nieuwe technieken te laten zien. Twee jaar geleden heb ik een project gedaan, Sharing Elements, over waar onze lichamen eigenlijk van zijn gemaakt. Tijdens dat project ontdekte ik waar mijn interesse echt ligt: in hoe materialen een product worden, en daarna weer doorreizen. En hoe we daarmee omgaan, en of we er ons verbonden mee voelen of niet.
„Ik heb eigenlijk nooit zoveel gehad met spullen en design. Te weinig, eigenlijk. Ik zou graag zo’n ontwerper zijn die een heel mooi huis heeft. Mijn huis zelf is natuurlijk wel mooi, maar het is niet heel mooi ingericht. Ik heb een bank staan van [de in 1975 overleden Nederlandse ontwerper] Kho Liang Ie, maar dat is het wel. Het was altijd een beetje Pippi Langkous-achtig hier. Nu we aan het verbouwen zijn, moet ik echt wel aan de bak met de inrichting, maar ik zie er tegenop. Ik wil eigenlijk helemaal geen spullen kopen.”
Als je weinig hebt met design, hoe kwam je dan op het idee om naar de Design Academy te gaan?
„Er stond een boekje over de academie in de kast van de middelbare school. Ik was niet per se goed in tekenen, maar wel fantasievol, denk ik. Ik ben naar de open dag gegaan – kasten vol prototypes, groepjes studenten die dingen aan het bespreken waren. Ik was meteen verliefd. Het was niet dat ik ontwerper wilde worden, ik wilde gewoon naar die school. Het was vier jaar een feest. Maar toen ik was afgestudeerd, had ik niet echt een idee van wat het dan moest worden.”
Je studeerde af met eenschaaptruien en met een boek over objecten die op Schiphol in beslag waren genomen omdat ze gevaarlijk zouden zijn, zoals passers en kinderbestek. Die waren toch allebei een succes?
„Het truienproject werd goed beoordeeld, maar het boek niet. Het was niet genoeg product, denk ik. Ik kon er ook geen uitgever voor vinden, dus ik heb het zelf maar uitgegeven. Ik heb er later een klein tentoonstellinkje mee gehad in de Kunsthal, en ik heb meegedaan aan een groepstentoonstelling in Berlijn. Daar liep het niet zo lekker met mij, ik stond daar maar een beetje in een hoekje in mijn eentje. Tot er opeens een man naar me toe kwam die zei dat hij er vijftig wilde kopen. Later bleek hij de eigenaar van [het Franse modemerk] APC te zijn, hij kocht ze voor zijn winkels. Iemand heeft er ook een aan [de Britse fotograaf] Martin Parr gegeven – ik wist nog helemaal niet wie dat was – en die heeft het in een lijst met zijn favoriete fotoboeken gezet. Ik had er duizend laten drukken en uiteindelijk ben ik die allemaal kwijtgeraakt. Vorig jaar heeft Thomas Eyck nog een nieuwe druk gedaan, samen met een Japanse uitgever. Er stonden 3.264 objecten in dat boek. Op elk boek was een van die objecten vastgemaakt, dus ik had er nog 2.264 over. Zoveel zijn er gedrukt. Er is nog een hele stapel.”
Wat was het idee achter de eenschaaptruien?
„Het kwam voort uit het gevoel dat ik had als ik een T-shirt had gekocht. Als ik ermee thuiskwam, voelde het meteen als een product met heel weinig waarde. Het maakte niet uit of ik het droeg, of meteen weggooide. Toen dacht ik met mijn 23-jarige brein: wat zou ik kunnen doen om een kledingstuk wel een gevoel van waarde te geven? Als je een trui hebt waarvan de wol van één schaap komt, en je krijgt er een plaatje bij van dat schaap, dan heb je daar meteen een band mee. En zo kwam ik terecht in de wereld van schapen en spinners en ontdekte ik de lol en de diepte van wol. Voor mij is ook spannend dat er een scherp randje aan zit. Bijna alle Nederlandse wol wordt weggegooid. Er moet wel iets op te lossen zijn.”
Sinds drie jaar ben je betrokken bij De zachte stad, een project waarbij de wol van de stadsschapen van de Rotterdamse stadsherder wordt verzameld. Waar staan die schapen?
„Door de hele stad. Er is een kudde net buiten de stad, op een dijkje bij de Van Brienenoordbrug, maar er lopen ook schapen tussen flatgebouwen. Die wol werd altijd weggegooid. Carolien van Eykelen, die zich bij de gemeente bezighoudt met organische reststromen, is gaan rondbellen: we hebben 6.000 kilo vieze wol, kun je daar wat mee? Achteraf hoorde ik dat ze heel Nederland al had gevraagd, en dat niemand wilde. Ik zei meteen ja. Ik dacht: als het wat is, dan heb je goud.”
En?
„De wensen die ik had voor de wol beginnen nu een beetje uit te komen.” Ze haalt een paar klossen ‘Rotterdamwol’ uit de wandkast: twee ongekleurde, en twee met gekleurde spikkels erin – de spikkels zijn afkomstig van oude truien en van restanten stof van meubelfabrikant Gelderland. „Van de wol met meubelstoffen heb ik een stof laten weven waarmee Gelderland weer een bank heeft bekleed. Met CS rugs, een karpetbedrijf, ben ik nu bezig er een kleed mee te maken, dat gewoon in hun commerciële collectie komt. Van de wol heb ik in Ierland ook tweed laten weven. Bij een Rotterdamse kleermaker heb ik er een miniatuurpak van laten maken. Ik dacht dat de stof veel te hard was, maar hij zei: dit is echt zo’n historische kwaliteit waarnaar ik altijd op zoek ben.” Ze pakt er weer iets bij, een massief blok witte vilt. „Dit is pianovilt, de holy grail onder de vilten. Ik heb dit al jaren hier liggen. Het wordt gebruikt voor muziekinstrumenten en in de industrie, voor machine-onderdelen en zo. Het wordt normaal gesproken gemaakt van merinowol, de fijnste wol die er is. Ik dacht: als ik die Rotterdamse wol daar nou eens in zou kunnen verwerken, dat zou superspannend zijn.
„Bij de eerste fabriek die ik benaderde, in Duitsland, wilden ze het niet proberen. Samen met een pianotechnicus ben ik naar een andere Duitse fabriek gegaan, en daar waren ze moderner. Daar zeiden ze: laat de wol maar achter, dan gaat de Wollemeister ernaar kijken. Nu hebben ze gezegd: als jij 500 kilo wol hebt, dan gaan wij voor jou aan de slag. Mijn droom is nu om een Rotterdamse concertvleugel te maken, waarin alle vilt – en er zitten zeven soorten vilt in een piano – van Rotterdamse schapen afkomstig is. Technisch gezien is een piano natuurlijk een ding, maar het is niet zomaar een ding, mensen hebben er een gevoel van bezieling bij. Ik vind dat een heel spannend onderzoeksgebied: waarom voel je bij een piano bezieling en bij een trui niet? Is het omdat muziek rechtstreeks je hart ingaat? Voor de tentoonstelling in het Cuypershuis laat ik nu één pianotoets maken, als je erop drukt hoor je ook echt ‘ping’, en je ziet het vilt zitten. ”
Heb je het idee dat je met je projecten verandering teweeg kunt brengen?
„Toen ik het varkensboek maakte, dacht ik: als je weet voor hoeveel dingen een varken wordt gebruikt, dan zorg je daar toch beter voor? Dat is toch logisch? We zijn nu vijftien jaar verder en het is alleen maar erger met de varkens geworden.”
Er is weinig reden om optimistisch te zijn over de wereld. En toch ben ik het in mijn werk wel
Ik kan me voorstellen dat je af en toe moedeloos wordt.
„Nou, ik ben nu bijvoorbeeld een wolmachine aan het bouwen, samen met een ingenieur en een programmeur. Ik denk dat ik echt een goede manier heb gevonden om van wol een isolatiemateriaal te maken, en vulling voor banken en zo. Het is een soort 3D-printen met wol, het werkt ook met wolsoorten waar je geen fijne garens van kunt maken. We laten de eerste versies zien tijdens Dutch Design Week en in het Cuypershuis. Ik ben ook bezig om een machine te ontwikkelen om grote blokken vilt te maken waar je uit kunt snijden – zo kun je zelfs meubels maken – maar dat levert afval op, dus verspilling.
„Met linoleum ben ik ook zoiets aan het onderzoeken. Dat kennen we alleen als plat materiaal, maar ik ben erachter gekomen dat je oud linoleum best goed kunt herkneden en er iets nieuws van maken, in een heel andere vorm, 3D. Ik vind het een materiaal dat supergoed bij deze tijd past: het is natuurlijk en je kunt het eindeloos hergebruiken. Je maakt er, ik zeg maar wat, een telefoon van en als je die niet meer wil maak je er weer wat anders van. Achter je ligt een grote grijze brok…”
Het lijkt wel lava.
„Die is gemaakt van de oude vloer van Boijmans Van Beuningen. Die heb ik helemaal gekregen. Er staat een container vol bij Forbo, en hier in de schuur heb ik nog eens 2.000 kilo.”
Je begint helemaal te stralen als je hierover praat.
„Het is ook heel tof, om zo te kunnen pionieren. En ik hoop dat ik aan het begin kan staan van iets nieuws en zinvols.”
Ben je hoopvol?
„Ik kan soms ook wel heel droevig worden. Ik was dit voorjaar uitgenodigd om gecommitteerde te zijn bij de eindexamens van een kunstacademie in IJsland. Normaal zou ik dat niet doen, ergens voor een weekend heen vliegen. Maar omdat ik wist dat er daar een heel bijzondere wolfabriek is, heb ik het toch gedaan. Ik had het gevoel: daar valt iets te leren voor mij. Maar ik heb daar heel lang over nagedacht. En dan kom je op Schiphol, waar het ramvol is met mensen die op vakantie gaan. Dan zakt de moed me wel een beetje in de schoenen.”
Dat doe jij zelf niet?
„We zijn een keer in IJsland op vakantie gegaan, dus ik ben geen superhardliner. Ik ben ook een sociale vleeseter. Als ik op bezoek ben bij iemand die heel goed is in vlees barbecueën, ga ik niet zeggen dat ik niet meedoe. En mijn katten eten natuurlijk vlees. Maar ik vind het ingewikkeld. Er is weinig reden om optimistisch te zijn over de wereld. En toch ben ik het in mijn werk.”
Je moet misschien ook wel, om door te kunnen.
„Nee hoor. Ik heb niet het gevoel dat ik dit móét doen. Ik zou gewoon kunnen stoppen met dit werk, en iets heel anders gaan doen. Als ik maar iets kan creëren, met aardige mensen om me heen.”
Je zou ook een bakkerij kunnen beginnen.
„Ja, precies. Nou, misschien niet zelf een bakkerij beginnen. In de bakkerij van iemand anders het deeg maken.”
Foto’s Roel van Tour en Mathijs Labadie.
Onder de wol, van 20-10 t/m 24-3, Cuypershuis, Roermond.
Cuypershuisroermond.nl
The Product Chronicles, Dutch Design Week, van 21-10 t/m 29-10,
Bergmannstraat 76 , Eindhoven. ddw.nl
Make Good, vanaf 22-11, V&A, Londen. vam.ac.uk